De Rol van de Vrouw in het Jodendom

De rol van de vrouw in het traditionele Jodendom wordt veelal verkeerd uitgelegd en verkeerd begrepen. In het traditionele Jodendom worden vrouwen beschouwd als anders, maar wel als gelij­ken. De verplichtingen van vrouwen en hun verantwoordelijkheden zijn anders dan die van mannen, maar daarom niet minder belangrijk (in feite worden de verantwoordelijkheden van vrouwen als belangrijker beschouwd in menig opzicht, zoals we zullen zien).

De gelijkheid van mannen en vrouwen begint op het hoogst mogelijke niveau: G-d. In het Joden­dom werd G-d nimmer als exclusief mannelijk of vrouwelijk beschouwd, in tegenstelling tot sommige andere godsdiensten. Jodendom heeft altijd beweerd dat G-d zowel mannelijke als vrouwelijk kwa­liteiten heeft. Zoals een rabbijn het eens verklaarde: G-d heeft geen lichaam, dus ook geen geni­ta­liën, daarom is het idee dat G-d mannelijk of vrouwelijk zou zijn absurd. De reden dat wij praten over G-d in mannelijke termen, vindt zijn oorzaak in het feit dat het Hebreeuws geen onzij­dige vorm kent, alleen mannelijke en vrouwelijk vormen. Echter, G-d is niet meer mannelijk dan een tafel mannelijk is.

Beiden, man en vrouw werden geschapen naar G-ds evenbeeld. Volgens de meeste Joodse Geleer­den werd de „mens” in Gen. 1:27 geschapen met een dubbel geslacht, zowel mannelijk als vrouwe­lijk, en werd hij pas later gescheiden in een mannelijke en een vrouwelijke helft.

Volgens het traditionele Jodendom hebben vrouwen een grotere „bina” (intuïtie, begrip, intelligentie) dan mannen. De Rabbijnen leiden dit af uit het feit dat de vrouw „gebouwd” werd (Gen. 2:22) in plaats van „gevormd” (Ge. 2:7), en de wortel van het Hebreeuwse woord voor „bouwen” is dezelfde als van het woord „bina.” Er is gezegd dat de aartsmoeders (Sara, Rivka[1], Rachel en Lea) superieur waren boven de aartsvaders (Avraham[2], Yitschak[3] en Ja’akov[4]) in profetie. Vrouwen deden niet mee aan de afgodendienst voor het gouden kalf. Volgens sommige traditionele bronnen staan vrouwen dichter bij G-ds ideaal dan mannen.

Vrouwen hebben respectabele posities bekleed sinds Bijbelse tijden. Miriam, de zuster van Mosjé[5] wordt beschouwd als de bevrijdster van de Israëlieten, samen met haar broers Mosjé en Aharon[6]. Eén van de Richteren (Devora[7])was een vrouw. Zeven van de 55 profeten, die in de Bijbel genoemd worden, waren vrouwen.

De Tien Geboden eisen respect voor zowel moeder als vader. Merk op dat de vader eerstgenoemd wordt in Ex. 20:12, maar dat de moeder eerst genoemd wordt in Lev. 19:3 en de traditionele bron­nen wijzen erop dat deze omdraaiing bedoeld is om te tonen dat beide ouders recht hebben op dezelfde eerbied en ontzag.

Vele geleerde vrouwen worden vermeld. De Talmoed[8] en andere Rabbijnse geschriften spreken over de wijsheid van Beroeria, de vrouw van Rabbi Meïr. Bij verschillende gelegenheden werd haar mening geaccepteerd boven die van haar mannelijke tijdgenoten. In de ketoewa (huwelijkscontract) van de zoon van Rabbi Akiva[9], wordt de vrouw verplicht haar man Tora[10] te leren! Van vele Rabbij­nen in de loop van de eeuwen is het bekend dat zij hun vrouwen raadpleegden over zaken betref­fende de Joodse wet betreffende de rol van de vrouw, zoals kasjroet[11] en de cyclus van de vrouw. De vrouw van een Rabbijn wordt een Rebbetsin genoemd, hetgeen een indruk geeft van de betekenis van haar rol in het Joodse leven.

Er bestaat overigens geen twijfel aan dat de Talmoed ook negatieve dingen over de vrouw te zeg­gen heeft. Verschillende Rabbijnen hebben op verschillende tijdstippen in de geschiedenis vrouwen afgeschilderd als lui, jaloers, verwaand, vraatzuchtig, geneigd tot roddelen en met name geneigd tot het occulte en hekserij. Mannen worden geadviseerd om zich niet met vrouwen te associëren, hoe­wel dit doorgaans eerder is wegens de zinnelijke lust van mannen dan wegens tekortkomingen van vrouwen. De Talmoed heeft trouwens ook negatieve opmerkingen over mannen te vertellen: ze zijn wellustig en geneigd tot verboden seksuele relaties.

Vrouwen worden ook afgeraden om hoger onderwijs te volgen, maar dit lijkt voornamelijk te wor­den ingegeven door de vrees dat vrouwen, die zich daarmee bezighouden, hun primaire taak als huis­vrouw en moeder verwaarlozen. De Rabbijnen zijn niet bang dat vrouwen niet spiritueel genoeg zijn, in tegendeel, zij zijn bang dat vrouwen te spiritueel worden.

De rechten van de vrouw in het traditionele Jodendom zijn veel groter dan zij honderd jaar geleden in Europa waren. Vrouwen hebben het recht om te kopen en te verkopen, kunnen hun eigen bezit­tingen hebben en mogen hun eigen contracten opstellen. Dit zijn rechten die de westerse vrouwen tot voor honderd jaar geleden nog niet hadden. In feite spreekt Misjlei 31:10-31, hetgeen traditioneel in Asjkenazische gezinnen elke vrijdagavond gelezen wordt als een loflied op de vrouw, herhaaldelijk over de voortreffelijke zaken-kwaliteiten van de vrouw (zie met name vs. 11, 13, 16 en 18). In veel Joods-orthodoxe gezinnen verdient de vrouw de kost of werkt op zijn minst mee om het gezin mede te onderhouden, en daarvoor heeft zij de nodige opleiding gehad.

Vrouwen hebben het recht om geraadpleegd te worden betreffende een huwelijk. Seks in het huwe­lijk wordt beschouwd als een recht van de vrouw en niet van de man. Mannen hebben niet het recht om hun vrouw te slaan of te mishandelen, een recht dat in westerse landen pas enkele honderden jaren geleden erkend werd. In geval van aanranding wordt in het algemeen verondersteld dat de vrouw niet heeft toegestemd in de verkrachting, zelfs niet als zij uiteindelijk van de seksuele daad zelf heeft genoten, zelfs als zij erin toestemde nadat de seksuele daad is begonnen en zij hulp weigerde! Dit staat in scherpe tegenstelling tot vele westerse maatschappijen, waar verkrachting vaak de publieke verdachtmaking moet overwinnen, dat de vrouw „erom gevraagd heeft” of „het wilde” of „ervan genoten heeft.” Traditioneel Jodendom erkent ook dat een geforceerde seksuele relatie bin­nen het huwelijk verkrachting is en niet toegestaan is. In vele westerse landen wordt verkrach­ting binnen het huwelijk nog steeds niet erkend.

Er bestaat geen twijfel over dat de primaire rol van de vrouw in het traditionele Jodendom als echtgenote en moeder en huisvrouw beschouwd wordt. Echter, het Jodendom heeft groot respect voor het belang van deze rol en de spirituele invloed die de vrouw op haar familie heeft. De Talmoed zegt dat als een vrome man een slechte vrouw trouwt, de man slecht wordt, maar wanneer een slechte man een vrome vrouw trouwt, wordt de man vroom. Vrouwen zijn vrijgesteld van alle positieve geboden („Je zult” in tegenstelling tot: „Je zult niet”), die tijdgebonden zijn (dat wil zeg­gen, geboden die uitgevoerd moeten worden op een bepaalde tijd van de dag, week of jaar), omdat de verplichtingen van een vrouw als echtgenote en moeder zo belangrijk geacht worden, dat zij niet uitgesteld kunnen worden om de geboden uit te voeren. Ten slotte kan men niet verwachten dat een vrouw een huilende baby laat vallen omdat ze een of ander gebod moet uitvoeren.

Het is deze uitzondering van bepaalde geboden die geleid hebben tot de grootste misverstanden van de rol van de vrouw in het Jodendom. In de eerste plaats maken velen de vergissing om te denken dat deze vrijstelling gelijk staat met een verbod. In tegendeel, hoewel vrouwen niet verplicht zijn om tijdgebonden geboden te doen, is het hen in het algemeen wel toegestaan ze te doen, wanneer zij dat willen. Ten tweede, daar deze vrijstelling de rol van de vrouw in de synagoge vermindert, denken vele mensen dat de vrouw geen rol heeft in het Joodse religieuze leven. Dit misverstand komt voort uit de verkeerde veronderstelling dat het Joodse religieuze leven draait rondom de syna­goge. Dat doet het niet. Het draait om het huis, waar de rol van de vrouw zelfs veel groter is dan die van de man. (Overigens, er is geen enkel verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft de verboden.)

Mitswot voor vrouwen: Nerot, Challa en Nidda

Volgens de Joodse traditie zijn er drie mitswot (geboden) die speciaal gereserveerd zijn voor vrouwen: nerot (het aansteken van kaarsen), challa (de afscheiding van wat deeg bij de broodbereiding) en nidda (de periodieke ongesteldheid van de vrouw, na afloop waarvan zij zich ritueel reinigt. Wanneer een vrouw aanwezig is en deze mitswot kan doen, dan heeft zij het privilege om ze te doen. Twee van deze mitswot kunnen ook door een man gedaan worden, als de vrouw niet aanwezig is. De derde is om biologische redenen beperkt tot vrouwen. Al deze mitswot houden ver­band met het huis en de familie, het gebied waar de vrouw de primaire verantwoordelijkheid voor draagt.

De eerste van deze mitswot voor vrouwen is hadlakat nerot – het aansteken van de lichtjes, d.w.z. de kaarsen – vlak voor het begin van de Sjabbat en feestdagen. Het aansteken van de kaarsen markeert officieel het begin van de heilige tijd van de Sjabbat of feestdag voor het huis. Zodra de kaarsen zijn aangestoken gaan de restricties voor de Sjabbat of feestdag in.

De tweede mitswa voor vrouwen is challa, het voorrecht om wat af te scheiden van het deeg waar­van het brood gebakken wordt. Dit is een gebod dat in Bemidbar (Numeri) 15:20 genoemd wordt, waar ons geboden wordt een deel van het deeg aan de Kohen (priester) te geven. Deze mitswa heeft niets te maken met het traditionele Sjabbat-brood, het gevlochten brood, dat ook challa genoemd wordt.

De derde mitswa voor vrouwen is de verplichting om zich ritueel te reinigen in een mikwe (ritueel bad), na het einde van de menstruatieperiode. De Tora verbiedt seksuele relaties wanneer een vrouw ongesteld is. Deze rituele onderdompeling markeert het einde van deze periode, waarna seksuele relaties weer zijn toegestaan.

De feestdag voor de vrouwen: Rosj Chodesj

Rosj Chodesj, de eerste dag van iedere maand, is een kleine feestdag. Er bestaat de gewoonte dat vrouwen niet werken op Rosj Chodesj. Een Midrasj[12]leert dat elk van de Rosjei Chodesjiem (meerv. van Rosj Chodesj) oorspronkelijk bestemd was voor één van de stammen van Israël, zoals de drie feesten Pesach[13], Sjavoe’ot[14] en Succot[15] één van de drie aartsvaderen[16]vertegenwoordigen. Echter, wegens de zonde van het gouden kalf werd deze feestdag van de mannen afgenomen en aan de vrouwen gegeven, als beloning voor de weigering van de vrouwen om deel te nemen aan de bouw van het gouden kalf.

Hoe weten wij dat vrouwen niet meededen aan de aanbidding van het gouden kalf? De Midrasj merkt op dat Sjemot (Exodus) 32:1 zegt dat „het volk” naar Aharon kwam en hem vroeg om een afgodsbeeld te maken. Aharon zei hen dat zij de gouden ringen van hun vrouwen, zonen en dochters moesten vragen. Het Bijbelvers zegt niet dat „het volk” de ringen van de mannen moest vragen, alleen van de vrouwen, zonen en dochters. Hieruit leiden we af dat „het volk” hier alleen de mannen waren. Ver­volgens zegt Ex. 32:3 dat „het volk” zich de oorringen uit hun oren rukte. De Bijbel zegt niet dat zij het goud van hun vrouwen, zonen en dochters kregen; er staat dat „het volk”, d.w.z. dezelfde mensen, de mannen, die aan Aharon gevraagd hadden om een afgodsbeeld te maken, hun eigen oor­ringen afrukten. De Midrasj verklaart dat de mannen naar hun vrouwen gingen en om de oorringen vroegen, maar dat de vrouwen weigerden mee te werken aan de bouw van een afgodsbeeld. Als beloning hiervoor kregen de vrouwen deze feestdag.

De Rol van de vrouw in de Synagoge

Om de beperkte rol van de vrouw in de synagoge te begrijpen, is het belangrijk om de aard van de geboden in het Jodendom te begrijpen en de scheiding tussen mannen en vrouwen.

Het Jodendom erkent dat het de natuurlijke aard van de mensheid is om te rebelleren tegen auto­riteit; daarom wordt iemand die iets doet, omdat hem dat geboden is te doen, met meer respect beschouwd als iemand die hetzelfde doet uit eigen vrije wil. Iemand die geen var­kens­vlees eet omdat het verboden is, heeft meer verdienste dan iemand die het niet eet omdat hij het niet lust. Voorts worden de geboden en verboden, die aan het Joodse volk gegeven werden, beschouwd als een privilege en hoe meer mitswot – geboden – men moet doen, des te meer bevoorrecht men is.

Daar vrouwen niet verplicht zijn bepaalde geboden te doen, telt het voor de groep niet mee, als zij de geboden toch uitvoeren. Daarom telt de vrijwillige aanwezigheid van een vrouw bij de dagelijkse synagogedienst niet mee voor een minjan (het noodzakelijke quorum van minimaal tien mannen voor het gezamelijk gebed). Het vrijwillige gebed van een vrouw telt daarom ook niet mee voor de verdienste van de groep en daarom kan een vrouw ook niet de dienst leiden. Zo ook telt het niet mee voor de verplichting van de groep om uit Tora te lezen, als een vrouw daaruit leest. De taak van de voorganger in de synagogedienst is om voor degenen die niet in staat zijn zelf hun gebeden te zeggen, als woordvoerder te dienen, en hen zo te bevrijden van hun eigen verplichtingen. Iemand die zelf geen verplichtingen heeft, kan een ander niet bevrijden van diens verplichtingen.

Voorts geldt, dat aangezien vrouwen minder verplichtingen hebben als mannen, zij als minder bevoorrecht worden beschouwd. Het is in dit licht dat men het gebed moet begrijpen dat mannen iedere ochtend zeggen, als zij G-d danken „dat Hij mij niet als vrouw gemaakt heeft.” Het gebed impliceert niet dat de vrouw minderwaardig of slechter is dan een man, maar dat een man meer mitswot – verplichtingen – heeft dan een vrouw. Het corresponderende gebed voor de vrouw, om G-d te danken voor het feit dat „Hij mij gemaakt heeft naar Zijn wil” is geen berusting in de lagere status van de vrouw (die zij niet heeft), maar het tegendeel. Dit gebed moet beschouwd worden als een dankgebed dat G-d haar geschapen heeft met een grotere bina, zodat de vrouw dichter bij G-d staat, d.w.z. dichter bij het G-ddelijke ideaal van de spirituele perfectie, het doel van de Schepping. (zie ook de link hieronder)

Het tweede ding wat uitleg nodig heeft en begrepen moet worden, is de scheiding van mannen en vrouwen tijdens het gebed. Volgens Joodse wet moeten mannen en vrouw tijdens het gebed ge­scheiden zijn. Dit gebeurt doorgaans door een scheidingswand of gordijn, een zogenaamde mechitsa, of door de vrouwen op een balkon op een hogere verdieping te plaatsen. De reden hier­voor is dan men wordt verwacht zijn gedachten bij het gebed te hebben, en niet bij dat leuke meisje naast je.  Mannen worden daardoor nu eenmaal makkelijk afgeleid.

Het resultaat van deze vrijstelling van bepaalde geboden en deze afscheiding heeft vaak het gevolg dat vrouwen een inferieure plaats krijgen in de synagoge. De verplichtingen van de vrouw liggen voornamelijk thuis, en daarom zijn vrouwen ook vrijgesteld van synagogedienst en dus blijven zij daar vaak ook helemaal van weg. De zorg voor kleine kinderen verhindert ook vaak hun aanwezig­heid in de synagoge. Het gevolg is soms dat de afdeling waar vrouwen zitten in de synagoge, in feite ongeschikt is. Dat is jammer en onjuist.

Maar zoals gezegd, deze beperking op de deelname aan de synagogedienst betekent niet dat vrouw­en zijn uitgesloten van de Joodse religie, want het Joodse leven draait niet om de synagoge, maar om het huisgezin. Jodendom is iets dat ieder aspect van het dagelijks leven binnendringt: ieder ding dat een Jood doet, vanaf het moment dat hij opstaat totdat hij gaat slapen, wanneer hij eet en hoe hij zich kleedt en hoe hij zich gedraagt in het bedrijfsleven, is ervan doordrongen. De synagoge dienst is daar maar een klein onderdeel van, zij het dat het een belangrijk hulpmiddel is om zich aan de Joodse voorschriften te houden.