Geest, ziel en lichaam?

Naar aanleiding van de vraag “hoe ziet de Torah de verhouding geest, ziel en lichaam” van de mens, wil ik het volgende met jullie delen.

Vanuit Torah en de leer van Yeshua bestaat de mens uitsluitend uit lichaam en ziel.
Nergens staat geschreven dat een deel van de mens wordt gevormd door zijn geest.
Een geest, de geest, is een wezenlijkheid die aan en in de mens werkt. Als het ware van buitenaf, het is geen deel van de oorspronkelijk door HaShem in de moederschoot gevormde mens.
Yeshua benoemt die een aantal keer als een onreine geest of een reine geest. Hij drijft elke geest uit die niet van HaShem is. Als de geest, rein of onrein, van de mens zou zijn zou Yeshua die niet kunnen uitdrijven en zou die ook niet vervangen kunnen worden door de Ruach haKodesh. Uiteindelijk komt HaShem zover dat Hij de mensen die Yeshua aannemen als hun Masjiach volledig vervult met Zijn Geest, de Ruach haKodesh, waardoor er geen plaats meer is voor andere geesten.
Dit is een dermate krachtig wapen dat onreine geesten weliswaar invloed kunnen proberen te krijgen maar dat zij geen macht meer over ons hebben.

Vanuit Torah leert het Jodendom als volgt:
Er zijn drie partners voor de mens: HaShem, zijn vader en zijn moeder.
1          Zijn vader geeft het witte zaad, waaruit de botten, pezen, nagels, de hersenen in zijn hoofd en het wit in zijn oog van het kind worden gevormd.
2          Zijn moeder levert het rode zaad, waaruit zijn huid, vlees, haar, bloed en het zwart van zijn oog wordt gevormd.
3          HaShem geeft hem de ziel: de adem, schoonheid van kenmerken, gezichtsvermogen, de kracht van het gehoor en het vermogen om te spreken en te lopen, begrip en onderscheidingsvermogen, etc.

Wanneer zijn tijd komt om van de wereld te vertrekken, neemt HaShem Zijn deel terug en laat de delen van de mens die uit zijn vader en zijn moeder kwamen achter. (Talmoed, Niddah 31a)

Lees in die context maar eens:
Gen. 19:19

Zie toch, Uw dienaar heeft genade gevonden in Uw ogen, en U hebt Uw grote goedertierenheid aan mij bewezen door mijn ziel in leven te houden.

Gen. 19:20

Zie toch, deze stad is dichtbij genoeg om erheen te vluchten en zij is klein; laat me daar toch heen vluchten (zij is immers klein!), zodat mijn ziel in leven zal blijven.

Gen. 35:18

En het gebeurde, toen haar ziel het lichaam verliet, want zij stierf, dat zij hem de naam Ben-oni gaf.

Lev. 26:15

Maar als u niet naar Mij luistert en al deze geboden niet doet, als u Mijn verordeningen verwerpt en als uw ziel van Mijn bepalingen walgt, zodat u geen enkele van Mijn geboden doet door Mijn verbond te verbreken, dan zal Ik Zelf dit met u doen: Ik zal verschrikking over u brengen, tering en koorts, die uw ogen doen bezwijken en uw leven doen wegkwijnen.

Num. 23:10

Moge mijn ziel de dood van de oprechten sterven en mijn einde zijn als dat van hem.

Deut. 14:26

Daar moet u dat geld besteden aan alles wat uw ziel verlangt: runderen en kleinvee, wijn en sterkedrank, ja, alles wat uw ziel maar wenst.

In Torah komt ook vaak voor:
“En hij gaf de geest….”
Daar wordt echter telkens gebruik gemaakt van de term “vai-yig-va vai-ya-mot” Wat vertaald wordt met “gaf de geest en stierf”. Letterlijk betekent dit echter; “was klaar om heen te gaan en (hij/zij) stierf”
Bijvoorbeeld:

Gen. 25:8

Toen gaf Abraham de geest en stierf in goede ouderdom, oud en van het leven verzadigd, en hij werd met zijn voorgeslacht verenigd.

Betere vertaling zou zijn geweest:
Toen was Abraham gereed om heen te gaan en stierf in goede ouderdom….

Ook komt voor:
“vervult met een geest”
Maar daar is het telkens een geest van “buitenaf”. Ofwel van HaShem of van de tegenstander.
Lees bijvoorbeeld maar:

Num. 5:14

Als er echter een geest van achterdocht over haar man gekomen is, zodat hij achterdochtig geworden is tegenover zijn vrouw terwijl zij zich verontreinigd heeft, óf als er een geest van achterdocht over hem gekomen is, zodat hij achterdochtig geworden is tegenover zijn vrouw terwijl zij zich niet verontreinigd heeft,

Num. 11:17

Dan zal Ik neerdalen en daar met u spreken. En van de Geest Die op u is, zal Ik een deel afzonderen en op hen leggen. Zij zullen samen met u de last van dit volk dragen, zodat u die niet zelf alleen hoeft te dragen.

Num. 27:18

Toen zei de HEERE tegen Mozes: Neem Jozua bij u, de zoon van Nun, een man in wie de Geest is, en leg uw hand op hem. (“in wie” en niet “van wie”)

Daarom spreekt de Talmoed als het gaat om je te reinigen en te heiligen ook telkens over het reinigen van de ziel.
In de Torah is het reinigen en heiligen ook terug te vinden maar dan gaat het altijd over de mens als geheel, over een offer of over een onderdeel van de tabernakel, maar nooit over de ziel of de geest van een mens.

Kort samengevat:
De mens bestaat uit lichaam en ziel, geschapen door HaShem.
Daar waar er geest in de mens is, werkt die in de mens maar is die niet van de mens. Die geest kan van HaShem zijn of van diens tegenstander.
Degene die Yeshua erkent als Masjiach wordt volledig gevuld door de Geest van HaShem zoals aan het begin al geschreven. Het wordt dus nooit de geest van de mens.

In de moederschoot wordt de ziel onderwezen met Torah en leert die volledig kennen. Na de geboorte is het aan de mens te leven vanuit zijn ziel met de kennis van Torah. Totdat hij/zij vanuit die kennis Yeshua aanneemt en dan, doordat hij/zij vervult wordt met de Geest van HaShem, kan gaan leven vanuit die Levende Bron.
Wij geloven tevens dat er ook mensen zijn, die in de Tenach genoemd worden, die door HaShem vervuld zijn met de Ruach haKodesh en dus daardoor gerechtvaardigd zijn, ook al spreekt de Torah niet expliciet over het kennen van Masjiach. Zoals Henoch, Elia, Mozes, etc.
Daar ligt ook de sleutel tot de vraag hoe het kan dat haShem spreekt van:

“Gans Israël zal behouden worden.”                             “Am Israël Chai”