De Torah geldig voor iedereen

De meeste argumenten om maar niet te wandelen naar de wegen Gods, die in de Torah staan, worden ontleend aan de brieven van Sha’ul. De anti-Torah vertaaltraditie van het christendom heeft vaak cruciale passages uit de brieven foutief of bevooroordeeld vertaald en woorden toegevoegd die niet in de Griekse grondtekst staan. Door bevooroordeeld niet goed te lezen, haalt men uit de brieven van Sha’ul de argumenten om maar niet naar de Torah te wandelen. Maar het is absoluut waanzin om te denken dat Sha’ul een anti Torah-lifestyle zou propageren! Als we de persoon Sha’ul gaan bestuderen komen we erachter dat Sha’ul, een Messiaanse Farizeeër, zelf een Torah-lifestyle heeft! Denkt u dan echt dat Sha’ul, die van elke vrijdagavond tot zaterdagavond Gods Shabbat houdt, zou propageren dat het allemaal niets uitmaakt? Laten we Sha’ul gaan volgen. Zie Handelingen 9 : 8 – 13:

8 En Sha’ul stond op van de grond en hoewel hij zijn ogen open had, kon hij niets zien, en zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus. 9 En hij kon drie dagen lang niet zien, en hij at of dronk niet. 10 Nu was er te Damascus een discipel, genaamd Hananiah; en de Here zeide tot hem in een gezicht: Hananiah!

( Hananiah betekend YHWH is genadevol) En hij zeide: Zie, hier ben ik, Here.

11 En de Here zeide tot hem: Sta op en ga naar de straat, die de Rechte heet, en vraag ten huize van Judah (Judah betekend geprezen) naar iemand uit Tarsus, genaamd Sha’ul, want zie, hij is in gebed 12 en hij heeft in een gezicht een man, genaamd Hananiah, zien binnenkomen en hem de handen opleggen, opdat hij weer zien kon. 13 En Hananiah antwoordde: Here, ik heb van velen over deze man gehoord, hoeveel kwaad hij uw heiligen te Jeruzalem aangedaan heeft;

Sha’ul was eerst een vervolger van hen die in Yeshua (Yeshua betekend redding van YHWH) geloven. Maar op zijn weg naar Damascus werd Sha’ul verblind door God. Vervolgens in Damascus bidt de discipel Hananiah voor Sha’ul. En Hananiah merkt op: hoeveel kwaad Sha’ul de heiligen te Jeruzalem had aangedaan. Hananiah wordt in het Woord een discipel genoemd en hij erkent Gods Gemeente als Zijn heiligen. Dat geeft al aan dat Hananiah een Messiaanse gelovige was, maar tevens ook Torahgetrouw zoals blijkt uit Handelingen 22 : 12 – 13 :

12 En een zekere Hananiah, een godvruchtig man naar de wet, van wie alle Joden, die daar woonden, een goed getuigenis gaven, 13 kwam tot mij, ging bij mij staan en zeide tot mij: Sha’ul, broeder, word weer ziende! En op hetzelfde ogenblik werd ik weer ziende en zag hem.

Het was dus een Torah-getrouwe Messiaanse gelovige die voor Sha’ul had gebeden! Hier zien we dus dat het voor de eerste Messiaanse gelovigen gebruikelijk was om er ook een Torah-lifestyle op na te houden! Was Sha’ul daar anders in ?

Sha’ul zegt er dit over in Handelingen 23 : 6 :

6 Mannen broeders, ik ben een Farizeeër, eens Farizeeërs zoon;

In de Griekse grondtekst staat ἐγώ Φαρισαῖος εἰμί  ego Pharisaios eimi , wat “Ik ben een Farizeeër” betekent! Dit is een essentieel vers! Sha’ul zegt hier met een haast trotste toon dat hij een Farizeeër en Farizeeërs zoon is! Ik denk dat we wel heel naïef en onwetend moeten zijn om te denken dat een Farizeeër zou zeggen dat het niet uitmaakt of je de Shabbat houdt en koosjer eet, etc. Toch willen de christenen maar al te graag lezen dat Sha’ul de Torah bagatelliseert! Sha’ul identificeert zichzelf als een Farizeeër. Wie zijn wij dan om aan Sha’ul gedragingen en denkbeelden toe te schrijven die regelrecht in conflict zijn met het leven van een Farizeeër?

Tevens had Sha’ul, een Farizeeër, zijn opleiding genoten bij één van de grote rabbijnen van Israël. Sha’ul zegt daarover:

Handelingen 22 : 3

3 Ik ben een Jood, te Tarsus in Cilicië geboren, doch in deze stad opgevoed, aan de voeten van Gamaliel (Gamaliel betekend ten goede komen van God) opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet onzer vaderen, een ijveraar voor God evenals gij allen heden zijt.

Het mag duidelijk zijn dat Sha’ul een Torah-getrouwe Messiaanse Farizeeër was!!

Bovendien, Sha’ul zegt zelf dat hij niets heeft misdreven tegen de Torah! Als Sha’ul afvallig zou worden van de Torah, door bijvoorbeeld te zeggen dat je gerust varkens mag eten, dan zou Sha’ul worden gezien als een verrader. Het volgende staat geschreven

in Handelingen 28 : 17 :

17 En het geschiedde na drie dagen dat Sha’ul samenriep degenen, die de voornaamsten der Joden waren. En als zij samengekomen waren, zeide hij tot hen: Mannenbroeders, ik, die niets gedaan heb tegen het volk of de vaderlijke gewoonten, ben gebonden uit Jeruzalem overgeleverd in de handen der Romeinen;

Sha’ul zegt hier zelf dat hij niets heeft misdreven tegen de vaderlijke gewoonten! Dit slaat sowieso op de Torah, en wellicht ook op de invulling of manier waarop de voorvaderen de Torah hielden. De uitdrukking “de vaderlijke gewoonten” staat in de Griekse grondtekst als tois hethesi tois patroois, wat taalgebruik is dat refereert naar de Torah van Moshe. En in een Romeinse synagoge pleit Sha’ul voor een groep belangrijke Joden dat Sha’ul niets tegen de Torah heeft misdreven. Het opzettelijk verwaarlozen van een gebod zou door een Jood worden gezien als verraad, maar Sha’ul zegt dat hij onschuldig is! Waarom willen we dan zo graag zeggen dat Sha’ul wel afvalligheid van de Torah goedkeurt? Dergelijke beweringen kan je niet rijmen met wat Sha’ul over zichzelf zegt : Dat hij niets preek dat tegen de Torah ingaat.

En Sha’ul houdt het niet alleen bij woorden! In de eerste eeuw werden de uitspraken van Sha’ul ook al verkeerd begrepen. Sommigen dachten dat Sha’ul afvalligheid van de Torah zou propageren. Maar dat is een leugen! En om deze leugen te ontkrachten besloten de leiders van de Gemeente te Jeruzalem dat Sha’ul moest deelnemen aan een zogenaamde Nazarener gelofte uit de Torah. Dat staat in Handelingen 21 : 21 – 24 :

21 nu heeft men hun van u verteld, dat gij (Sha’ul) alle Joden onder de heidenen afval van Moshe leert, door te zeggen, dat zij hun kinderen niet behoeven te besnijden, noch naar de gebruiken te leven. 22 Wat is dan het geval? Zij zullen stellig horen, dat gij aangekomen zijt (in Jeruzalem). 23 Doe daarom wat wij u zeggen: Er zijn vier mannen bij ons, die een gelofte op zich genomen hebben;

24 neem hen mede, heilig u met hen en draag de kosten voor hen, opdat zij hun hoofd kunnen laten scheren; dan zullen allen bemerken, dat van alles, wat men hun van u verteld heeft, niets waar is, maar dat gij ook zelf medegaat in de onderhouding van de wet.

De leiders zeiden dat Sha’ul zich aan deze gelofte diende te houden, opdat iedereen zou weten dat ook Sha’ul meegaat “in de onderhouding van de wet”. Als Sha’ul de Torah niet zo serieus zou nemen, denkt u dat echt dat Sha’ul zich aan deze (zie Numeri 6 : 1 – 23) gelofte zou houden? Als Sha’ul de Torah niet serieus zou nemen, dan zou Sha’ul ter plekke beginnen te steigeren tegen de leiders van de Gemeente. Maar nee, we zien iets anders! Sha’ul wil maar al te graag zijn trouw aan de Torah bewijzen en de leugen, dat Sha’ul afvalligheid van de Torah zou propageren, uit de wereld helpen! Laten we dus goed nadenken voordat ook wij Sha’ul, een Messiaanse Farizeeër, van afvalligheid van de Torah beschuldigen! Sha’ul bevestigt het nog eens, hij gelooft in al hetgeen in de Torah staat:

Handelingen 24 : 14

Maar dit erken ik voor u, dat ik naar die weg, die zij een sekte noemen, inderdaad de God der vaderen vereer, gelovende al hetgeen in de wet (novmoß nomos = Torahen in de profeten geschreven staat.

Logisch ook he! Want Sha’ul was per slot van rekening een Farizeeër die zijn hele leven de Tenach (Torah, Nevi’im=profeten, CHetuvi’im=geschriften) heeft bestudeerd!

Het was ook de gewoonte van Sha’ul om de Shabbat te houden. Dat is ook niet gek, want het houden van de ZONdag was nog helemaal geen gebruik in de dagen van Sha’ul. Het instellen van de zondag is een menselijk verzinsel, een dogma wat pas enkele honderden jaren later zou worden geïntroduceerd. Nee, het was Sha’ul’ gebruik om de Shabbat te houden:

Handelingen 13

13 Sha’ul en die met hem waren, voeren af van Pafos en kwamen te Perge in Pamfylie; maar Yochanan (betekend YHWH is genadevol) scheidde zich van hen af en keerde weder naar Jeruzalem. 14 Doch zelf gingen zij van Perge verder en kwamen te Antiochie in Pisidie, en op de Shabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, namen zij plaats. 15 En na de voorlezing van de wet en de profeten lieten de oversten der synagoge hun vragen: Mannen broeders, indien gij een woord van opwekking voor het volk hebt, spreekt het dan. 16 En Sha’ul stond op, wenkte met zijn hand en zeide: Mannen van Israël en vereerders van God, luistert.

Het Woord staat vol van vermeldingen dat Sha’ul op de Shabbat de synagoge bezocht. Tevens zien we dat Sha’ul ingaat op een uitnodiging van de leiders van de synagoge om een bemoedigend woord te spreken. De leiders van de synagoge staan Sha’ul toe om de gelovigen toe te spreken. Dit geeft ook aan dat de leiders van de synagoge Sha’ul erkenden als een vooraanstaande geestelijke. In de 1e eeuw was het ondenkbaar dat iemand, die het niet zo strikt zou nemen met de Torah, in de synagoge zou mogen spreken.

Handelingen 17 

1 En hun weg nemende over Amfipolis en Apollonia, kwamen zij te Tessalonica, waar een synagoge der Joden was. 2 En Sha’ul ging, zoals hij gewoon was, daar binnen en behandelde drie Shabbatten achtereen met hen gedeelten uit de Schriften,

Het staat hier zo duidelijk dat het de gewoonte van Sha’ul was om op Shabbat de synagoge te bezoeken!! Nog meer teksten die melding maken van Sha’ul en de Shabbat:

Handelingen 16          

13 En op de Shabbatdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn; en nedergezeten, spraken wij tot de vrouwen, die samengekomen waren. 14 En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Sha’ul gezegd werd. 15 En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe.

Handelingen 18          

4 En hij hield elke Shabbat besprekingen in de synagoge en trachtte Joden en Grieken te overtuigen.

Handelingen 13          

42 En toen zij vertrokken, verzochten zij hun tegen de eerstvolgende Shabbat weder deze woorden te spreken. 43 En na het uitgaan van de synagoge, volgden vele van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Sha’ul en Barnabas, die dan ook tot hen spraken en bij hen aandrongen om te blijven bij de genade Gods.

Handelingen 13          

44 En de volgende Shabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen. 45 Doch toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken lasterende, tegen hetgeen door Sha’ul gezegd werd. 46 Maar Sha’ul en Barnabas (mogelijk bar naviya’ betekend zoon van de profeet) zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen.

Als we ‘meereizen’ met Sha’ul dan blijkt maar al te goed dat Sha’ul de Shabbat hield, zoals een Messiaanse gelovige en zeker ook Farizeeër dat gewend is!

Andere uitspraken van Sha’ul

Romeinen 7 : 7

Wat zullen wij dan zeggen? Is de wet zonde? Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen, tenzij door de wet.

Romeinen 7 : 12

Zo is dan de wet heilig, en ook het gebod is heilig en rechtvaardig en goed.

Romeinen 7 : 14

Wij weten immers, dat de wet (novmoß nomos = Torah) geestelijk is

Romeinen 7 : 22

Want naar de inwendige mens verlust ik mij in de wet Gods.

Romeinen 3 : 31

Stellen wij dan door het geloof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet (novmoß nomos = Torah)!

Galaten 5 : 22 – 23

Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing. Tegen zodanige mensen is de wet (novmoß nomos = Torah) niet.

Dus…

Op grond van het voorgaande kunnen we onomstotelijk concluderen dat Sha’ul een Torah-getrouwe Messiaanse Farizeeër is die zich als gelovige in Yeshua gewoon aan de Torah hield!

Dit feit heeft grote gevolgen voor de manier waarop we naar de brieven van Sha’ul moeten kijken. Als we menen dat Sha’ul de wet zou afschaffen, of zou zeggen dat we het niet zo nauw met de wet hoeven te nemen, dan zou Sha’ul een leugenaar zijn, want hij heeft zelf gezegd dat hij niets heeft misdreven tegen de Torah en dat hij geen afvalligheid(=verlaten) van de Torah propageert. Bovendien, heb je ooit gehoord van een Farizeeër die de Shabbat niet serieus neemt?! We zijn naïef als we denken dat Sha’ul anti-Torah ideeën propageert.

Antwoord op Kolossenzenbrief

Kolossenzen is, net zoals al de andere brieven van Sha’ul, een kwestie van goed begrijpend lezen. Helaas kan ik niet meegaan met de argumentatie van onze broeder die je hebt geraadpleegd. Ik begrijp wel waarom hij zegt wat hij zegt, maar het argument wat hij aandraagt klopt niet! Ik zal het je uitleggen.

Laat ik zo beginnen. Er is een reden waarom Sha’ul zijn brief schrijft aan de Kolossenzen. Er waren namelijk allerlei heidense gebruiken en denkbeelden binnengedrongen bij de Kolossenzen. Je weet wel dat “Het Boek” aan het begin van elk Bijbelboek een soort overzichtje heeft hè? Ik citeer nu een kopje “inhoud” van het overzicht van de Kolossenzen:

Het Boek – Kolossenzen overzicht – Kopje inhoud, 2e regel:

“Nu is hij (Sha’ul) echter bezorgd over de vreemde heidense denkbeelden, die deze gemeente blijken te zijn binnengedrongen. Deze verwarrende denkbeelden zijn een mengeling van astrologie, magie en Judaïsme, die Messias verlagen tot het niveau van een engel.”

Wat mij betreft heeft “Het Boek” goed samengevat wat er aan de hand is in de gemeente van de Kolossenzen. Zoals ik je dadelijk ook aan de hand van de brief zelf zal aantonen, waren er bij de Kolossenzen heidense denkbeelden en gebruiken binnengedrongen: Dit waren gebruiken als: filosofisch denken, het eren van de gnosis(kennis), je lichaam onthouden van het eten van vlees, jezelf kastijden, op niet-bijbelse momenten vasten, engelen aanbidden, etc.

Dit soort heidense gebruiken waren bij de Kolossenzen binnengedrongen en dat is waar Sha’ul voor waarschuwt!

Kolossenzen 2 : 4, 8

4 Dit zeg ik, opdat niemand u met drogredenen (schijnredenen) misleide.

8 Ziet toe, dat niemand u medeslepe door zijn wijsbegeerte en door ijdel bedrog in overeenstemming met de overlevering der mensen, met de wereldgeesten en niet met Christus,

Zie je waar Sha’ul voor waarschuwt? Voor mooie gelikte woorden en schijnredenen om bepaalde (heidense) dingen te doen. Sha’ul waarschuwt voor de wijsbegeerte van mensen, voor ijdel bedrog, voor de leer van mensen en wereldgeesten. Dit alles heeft niets met de Messias Yeshua te maken, maar met wereldse / heidense dingen.

Maar welke mensen in de 1e eeuw hielden dit soort heidense gebruiken erop na? Een kijkje in diverse encyclopedieën en even google’en leert ons dat dit soort gedrag “ascetisme” heet. Dat houdt in dat mensen spiritueel op een hoger niveau denken te kunnen komen door al het lichamelijke af te wijzen. Dit uit zich o.a. in gebruiken als jezelf onthouden van vlees, je lichaam kastijden(martelen), filosoferen i.p.v. jezelf onderwerpen aan Gods Woord. Mensen die het ascetisme aanhangen hadden ook bepaalde rituelen van vasten en allerlei feesten. Verder onderzoek leert dat zowel heidense godsdiensten als de Joodse sekte der Essenen dit soort gebruiken erop na hielden. Kolosse was een stad die in de Romeinse provincie Klein-Azië (hedendaags Turkije) ligt, en daar woonden zowel heidenen als Joden. Het is juist in deze setting dat Sha’ul zijn brief schrijft aan de gemeente te Kolosse. Deze gebruiken van het ascetisme waren binnengedrongen. Zoals je al zag, geeft Sha’ul aan dat men zich niet voor de gek moet laten houden door menselijke heidense leer en wereldgeesten e.d. Dat het hier om gebruiken van het ascetisme gaat blijkt ook duidelijk uit deze verzen:

Kolossenzen 2 : 18, 20 – 23

18 Laat niemand u de prijs doen missen door gewilde nederigheid en engelenverering, als ingewijde in wat hij heeft aanschouwd, zonder reden opgeblazen door zijn vleselijk denken, 20 Indien gij met de Messias afgestorven zijt aan de wereldgeesten, waartoe laat gij u, alsof gij in de wereld leefdet, geboden (δογματίζω dogmatizo) opleggen: 21 raak niet, smaak niet, roer niet aan;

22 dat alles zijn dingen, die door het gebruik teloorgaan, zoals het gaat met voorschriften en leringen van mensen. 23 Dit toch is, al staat het in een roep van wijsheid met zijn eigendunkelijke godsdienst, zijn nederigheid en zijn kastijding van het lichaam, zonder enige waarde en dient slechts tot bevrediging van het vlees.

Kijk, wat Sha’ul omschrijft zijn allemaal heidense gebruiken van het ascetisme. Het gaat allemaal om menselijke regeltjes dat je geen vlees zou mogen eten, je lichaam zou moeten pijnigen, etc! In vers 20 gaat het niet over Gods geboden, maar over menselijke geboden. In de Griekse grondtekst staat het woordje dogmatizo, wat “dogma’s op laten leggen” betekent. Sha’ul waarschuwt dat je jezelf niet moet laten dogmatiseren, of moet onderwerpen aan menselijke verzinsels! Als we in de Griekse grondtekst opzoek gaan naar het woord dogma, dan zien we dat altijd en alleen in de context dat een mens iets bepaalt of verzint, nooit dat een dogma van God komt. In de Kolosse gemeente ging men dus dogma’s van het ascetisme volgen!! Dat is de achtergrond van de Kolosse-brief.

Wel, nu kwam jij met het volgende vers en zei eigenlijk dat het niet uitmaakt wat je met de Shabbat en eten en drinken en dergelijke doet. Laat je niets voorschrijven dacht je:

Kolossenzen 2 : 16 – 17

16 Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of Shabbat, 17 dingen, die slechts een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van Christus is.

Zoals ik je al aantoonde waren er dus heidense dogma’s van het ascetisme binnengedrongen. God heeft de Shabbat, de feestdagen en de nieuwe manen verordent. En wat God zegt is geen dogma. Maar Sha’ul waarschuwt de Messiaanse gemeente in Kolosse voor dogma’s!

Denk je dan dat Sha’ul hier:

  1. Bedoelt dat die Joden niet moeten zeuren met hun Shabbatten e.d.? Of…
  2. Denk je dat Sha’ul bedoelt dat de Messiaanse Torah-getrouwe gelovigen zich niets moeten aantrekken van de oordelen van de heidense ascetisme-aanhangers?

Omdat Sha’ul, die zelf Shabbat houdt en de feesten van God viert, duidelijk waarschuwt voor de gebruiken van het ascetisme, is B het goede antwoord! Sha’ul zegt hier gewoon simpelweg tegen de Torah-getrouwe Messiaanse gelovigen(Jood en heiden) dat ze zich niet van hun stuk moeten laten brengen door mensen die heidense leer verkondigen. Die ascetisme aanhangers propageerden allerlei dogma’s die niets met het woord van God te maken hebben. En daarom waarschuwt Sha’ul dat zij, die de Shabbat etc. houden, zich niet moeten laten veroordelen door de ascetisme mensen. Die ascetisme mensen hebben geen recht om te vertellen hoe de Torah-getrouwe gelovige Shabbat houdt. In vers 16 staat dan ook “het stuk van…” Dat betekent letterlijk “een gedeelte van…” de Shabbat etc. Kortom, die ascetisten mogen de Torah-getrouwe gelovigen niets voorschrijven!

In vers 17 heb ik bewust het woord “slechts” doorgestreept! Dat is namelijk een vertaalleugen. Het woordje “slechts” komt daar in de grondtekst helemaal niet voor! Dat is maar een verzinsel van de anti-Torah vertaaltraditie van het westen. Door het woordje “slechts” toe te voegen geef je ineens een hele andere betekenis aan het vers. De correcte vertaling is zo:

16 Laat dan niemand u blijven oordelen inzake eten en drinken of op het stuk van een feestdag, nieuwe maan of Shabbat, 17 dingen, die een schaduw zijn van hetgeen komen moest, terwijl de werkelijkheid van de Messias is.

Sha’ul zegt simpelweg, dat de Messiaanse gelovige zich niet moet laten veroordelen door de ascetisten. De ascetisten hebben niets te zeggen over hoe de Messiaanse gelovigen Shabbat en de feesten e.d. houden, welke allemaal een stukje van de Messias afbeelden. En zo is dat ook. Zowel de wekelijkse Shabbat als de feesten van God, allemaal bevatten ze elementen die naar de Messias wijzen.

Denk er nu nog eens over na:

Denk je echt dat Sha’ul:

– Die ascetetische gebruiken bij de Kolossenzen omschrijft en veroordeelt…
– Die een Messiaanse Farizeeër is…
– Die Torah-getrouw leeft…

hier zegt dat je dan maar lukraak biggetjes op de barbecue mag gaan gooien en dat het niet uitmaakt of je Shabbat houdt? Welnee, het is de grootste waanzin om dat te denken!

De conclusie is dat onze broer, hoe oprecht en eerlijk hij ook is, de verzen 16 en 17 helemaal uit de context rukt en er een betekenis aangeeft die in strijd is met heel hoofdstuk 2 en de persoon die Sha’ul is. Bovendien wat voor logica van God zou dat nou zijn… als Hij ten tijde van Moshe zegt dat je Shabbat moet houden…. Ten tijde van Sha’ul dat het niet uitmaakt… en door de mond van de profeet Jesaja (betekend YHWH is redding) dat we in het Koninkrijk wel verplicht Shabbat dienen te houden. Het is lariekoek om te denken dat God zo veranderlijk is! 

Prik er door heen! Het wordt tijd dat de christenen wakker worden!

Gods Gemeente & de Torah 

Met vaste regelmaat beweert de christenheid dat ‘de Wet’  slechts voor de Jood rechtsgeldig is en niet voor de kerk en de gelovigen van het zogenaamde ‘Nieuwe Testament’. Maar is deze stelling in overeenstemming met het geopenbaarde Woord van God? Als u het mij vraagt niet! Ik bestrijd deze stelling op grond van de navolgende argumentatie die ik graag met wil delen.

De stelling

Voordat ik de stelling wil gaan toetsen aan de Bijbel, ben ik genoodzaakt om de formulering van de stelling te corrigeren.

De Wet

Ten eerste is het incorrect om te spreken over ‘de Wet’. In het Hebreeuws, de grondtaal waarin de Tenach (het zogenaamde ‘Oude Testament’) is geschreven, spreekt God niet over Zijn wet, maar over Zijn Torah. Torah betekent onderwijzing en instructie van God. Vervolgens maakt God kenbaar dat wij ons dienen te houden aan Zijn Torah, opdat het ons goed zal gaan en Hij ons kan zegenen.

Dit heeft een hele andere betekenis dan het krom vertaalde begrip “wet”, wat door de anti-Israëlische vertaaltraditie is gefabriceerd en in onze cultuur een negatieve gevoelswaarde van plichtmatigheid heeft.

De Jood

In de discussie over gelovigen en de Torah is men er nogal gemakkelijk in om te spreken over ‘de Jood’. De christelijke theologie spreekt over “de Wet die slechts voor de Jood is en niet voor de kerk”. Strikt genomen beweren de theologen dan dat de Torah alleen rechtsgeldig zou zijn voor de leden van de Israëlische stam Judah (Yehudah). De benaming Jood (Yehudi) komt van de stamnaam Yehudah (Judah). Joden zijn wel Israëlieten, maar niet alle Israëlieten zijn Joden.

De Kerk

Het woord “Kerk” is een kunstmatig begrip wat niet in de Hebreeuwse en Griekse grondtekst van de Tenach (‘OT’) en B’rit Hadasha (‘NT’) is terug te vinden. Het is dus geen Bijbels woord. Helaas kunnen we niet positief blijven als we de geschiedenis het begrip “kerk” laten definiëren, echter laten we positief blijven er vanuit gaan dat de christelijke theologie doelt op het Bijbelse begrip קהל qahal of ἐκκλησία ekklesia: De Gemeenschap van gelovigen die door Yeshua HaMashiach zijn bevrijd en uit de wereld zijn geleid.

De christelijke theologie bedoelt iets anders dan wat ze feitelijk stelt, nochtans begrijpen we dat men doelt te zeggen dat de Torah alleen voor de Israëliet rechtsgeldig is. De stelling, zoals het Christendom die bedoelt, moet dus luiden:

“De Wet (Torah) is alleen voor de Israëliet en ook alleen rechtsgeldig voor de Israëlieten , niet voor de gelovigen uit de volkeren (goyim) en de Kerk (ekklesia)”

Maar is dit wel waar?

Als het zou blijken dat dit niet zo is, dan betekent het dat het christendom al bijna twee eeuwen lang een leugen in stand houdt! Een leugen die zich niet verhoudt met de waarheid van Gods Woord.

De Torah ten tijde van Noach

De Torah bevat ook onderwijs van God over welke dieren wel en niet geschikt zijn om te eten. Bepaalde dieren heeft God rein verklaard en andere dieren weer onrein.

Vele honderden jaren vóór de verbondssluiting op Sinaï was Noah (betekend rust) al bekend met het onderwijs over rein en onrein! De stamvader van Israël was nog lang niet geboren, laat staan het volk Israël zelf! Noah was dus geen Israëliet, toch beschikte Noah over Torah, of op zijn minst delen daarvan. Noah was bekend met de geboden (מצוה mitzvot) die betrekking hebben op reine en onreine dieren en hij offerde ook:

       Genesis 7

  1. Van alle rein vee zult gij (Noah) tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje.
  2. Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt

       Genesis 8

  1. En Noah bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al het reine vee, en van al het rein gevogelte, en offerde brandofferen op dat altaar.

Rein en onrein? Een brandoffer op een altaar? Wat een ‘wettische’  man die Noah! Dat riekt naar een Torah getrouwe levenswijze!

Noah

1) Leefde al voordat er Israëlieten op de aarde rondliepen
2)Was dus geen Israëliet en ook geen Yehudi (Jood)
3)Leefde al vele honderden jaren voor de (her)openbaring van de Torah op Sinaï.

En toch was hij al bekend met (op zijn minst delen van de) Torah van God! Het verhaal van Noah was onze eerste testcase voor de stelling van de christelijke theologie, maar de stelling conformeert zich niet aan het Woord van Adonai.

De Gemeente en de Torah ten tijde van Avraham (betekend vader van velen)

Avraham en de Torah? Dit kopje verbaast u wellicht. Is u altijd verteld en geleerd dat de Wet pas op Sinaï is gegeven? Zo ja, gefeliciteerd! U kunt zich aansluiten bij een grote club slachtoffers van de christelijke theologie. Echter, dankzij het Woord van God hoeft u over het voorgaande niet langer in onwetendheid te verblijven:

Genesis 26 : 4 – 5

4.En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde, 5.Daarom dat Avraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten (תּורה Torah). 

U leest het echt goed! Uit de woorden van God zelf blijkt dat Avraham zich hield aan de wetten van Adonai! In de Hebreeuwse grondtekst van vers 5 staat letterlijk het woord תּורה Torah, wat is vertaald als “wetten”. Avraham hield zich dus aan de Torah! En Avraham was niet eens een Jood of een Israëliet! Een Jood (Yehudi) is iemand van de stam Judah (Yehudah) en van Israëlieten werd pas gesproken nadat Ya’akov uit een worsteling kwam:

Genesis 32 : 28

28.Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Ya’akov heten (betekend hielhouder), maar Israël (betekend Hij zal vorst zijn met God); want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.

Pas vanaf kleinzoon Ya’akov (Israël) droegen de nakomelingen van Avraham de benaming “Israëliet”. Hoewel Avraham de vader der Israëlieten is, wat maakt dat Avraham zelf dan? Tot welke bevolking hoorde Avraham? Dat kunnen we uit verschillende verzen opmaken, maar het volgende vers geeft duidelijk aan waar Avraham oorspronkelijk vandaan kwam:

Genesis 15 : 7

  1. Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeeën, om u dit land (Kanaän) te geven, om dat erfelijk te bezitten.

God sprak tot Avraham, die door God uit Ur der Chaldeeën was geleid, en beloofde het land Kanaän aan Avraham en zijn nageslacht. Ur der Chaldeeën is de bakermat van afgoderij, behoort tot het hart van de Babylonische beschaving en ligt in het moderne Irak. De beschaving waar Avraham uitkwam was werelds en afgodisch. Het aanbidden van afgoden, praktijken als magie en astrologie, het heeft allemaal zijn oorsprong in het voormalige woongebied van Avraham. De vader der Israëlieten was dus iemand uit de volkeren die door God uit een heidense beschaving werd geleid om Adonai te dienen.

De christelijke theologie mag dan beweren dat de Wet alleen voor Israëlieten rechtsgeldig is, toch hield Avraham, die door God uit de goyim (volkeren / heidenen) werd geroepen, zich aan Gods Torah! Als we het Torah getrouwe leven van Avraham bestuderen, dan zien we dat hij voor zijn gezin / huis een priesterrol vervulde, wat zich o.a. uitte in het oprichten van altaren, offeren, tot God bidden, het gehoorzamen van Gods inzettingen, geboden en Torah, etc. Volgens de theologie van het christendom moet Avraham dan wel een hele wettische man zijn geweest!

Echter, Avraham’s handelen (actie, doen) vloeide voort uit zijn vertrouwen op God. En op grond van deze geloofshouding verklaart God Avraham rechtvaardig en noemt Hij Avraham “Mijn vriend”.

Deze “vriend” van God kwam uit de volkeren, uit Ur der Chaldeeën. Des te opmerkelijker is het dat Avraham als leider van zijn gezin / huis trouw was aan Gods Torah. Wellicht is de samenstelling van Avraham’s huis nog opmerkelijker:

Genesis 12 : 4 – 5

  1. En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging. 5. En Abram nam Saraï(betekend vorstin), zijn huisvrouw, en Lot (betekend bedekking), zijns broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit, om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän.

Avraham, die toen nog Abram heette, vertrok uit Haran op weg naar het beloofde land. Haran ligt in het hedendaagse Irak. Avraham nam zijn vrouw, zijn neef en vele anderen mee, waaronder de zielen (dienstknechten / slaven) die hij in Haran had verkregen! Hieruit kunnen we al opmaken dat Avraham’s huis bestond uit mensen uit Ur der Chaldeeën en Haran, welke plaatsen zijn die ver buiten Israël liggen!

Verderop in hoofdstuk 12 lezen we dat Avraham door Egypte trok:

Genesis 12 : 16

  1. En hij (de Farao) deed Abram goed, om harentwil; zodat hij schapen, en runderen, en ezelen, en knechten, en maagden, en ezelinnen, en kamelen ontving.

De Farao had een oogje op Sarah, en in een poging om haar te ‘bemachtigen’ en Avraham gunstig te stellen, schonk de Farao aan Avraham o.a. dienstknechten en dienstmaagden. In die dagen was Egypte een internationale supermacht. Een groot rijk waarin vele nationaliteiten leefden. De mensen van de onderworpen volkeren werden vaak slaven in Egypte. Van deze slaven gaf de Farao knechten en maagden die zich bij het huis van Avraham dienden te voegen. Hoewel het Woord hier niet spreekt over de nationaliteiten van deze knechten en maagden, laat het zich wel raden dat deze mensen buitenlanders waren voor Avraham en zijn aanhang. Hoe dan ook, het huis van Avraham, dat voorheen uit Chaldeeërs bestond, werd nu uitgebreid met Egyptische dienstknechten en maagden! Al vanaf dit punt kunnen we vaststellen dat Avraham’s groep uit ‘vogels’ van gevarieerd pluimage bestond. Dat daar Egyptische mensen bij waren staat vast:

Genesis 16 : 3

  1. Zo nam Saraï, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar (betekend vlucht, vreemdeling), haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

Avraham, een Chaldeeër, had gemeenschap met de Egyptische dienstmaagd Hagar!

Er waren nog meer nationaliteiten in het huis van Avraham. In hoofdstuk 15 lezen we dat Avraham zich zorgen maakte, omdat hij geen kinderen had om zijn bezittingen aan na te laten. Avraham verkeerde in de veronderstelling dat hij zijn bezittingen zou nalaten aan een man uit Damascus:

Genesis 15 : 2

  1. En Avraham zeide: Here Here, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga en de bezitter van mijn huis, dat zal deze Damascener Eliëzer (betekend God is mijn hulp)zijn.

Eliëzer kwam uit Damascus, één van de oudste steden ter wereld en tevens de hoofdstad van het hedendaagse Syrië.

Wat blijkt? Het huis van Avraham bestond uit een multicultureel gezelschap van mensen die uit allerlei hoeken van het Midden-Oosten kwamen. Voor zover we tot nu hebben kunnen zien bestaat het huis van Avraham uit: Chaldeeërs (Irak), Egyptenaren en Damasceners (Syrië). Ongetwijfeld waren er nog meer buitenlanders in het huis van Avraham. Het staat vast dat het een gevarieerd en internationaal gezelschap was. Toch zegt God:

Genesis 17 : 10 – 13, 26 – 27

  1. Dit is mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde; 11.  gij zult het vlees van uw voorhuid laten besnijden, en dat zal tot een teken van het verbond zijn tussen Mij en u.
  2. Wie acht dagen oud is, zal bij u besneden worden, al wat mannelijk is in uw geslachten: zowel wie in uw huis geboren is, als wie van enige vreemdeling voor geld is gekocht, doch niet van uw nageslacht is.
  1. Op diezelfde dag werden Avraham en zijn zoon Ismaël (betekend God zal horen) besneden. 27. En al zijn huisgenoten, zowel die in zijn huis geboren, als die van een vreemdeling voor geld gekocht waren, werden met hem besneden.

De besnijdenis maakt deel uit van dezelfde Torah die volgens de christelijke theologie alleen van toepassing zou zijn voor de Israëliet. Toch gebiedt God dat alle mannen, zowel in Avraham’s huis geborenen als vreemdelingen, zich dienen te laten besnijden! Volgens de woorden van God dienen dus al de mannelijke Chaldeeërs, Egyptische dienstknechten en Eliëzer de Damascener zich te besnijden! Hier is nog geen Israëliet bij! Hier zien we dus duidelijk dat Gods Torah van toepassing is voor mensen met allerlei nationaliteiten!

God verklaart vervolgens dat de besnijdenis een teken zal zijn tussen “Mij (God) en u (Avraham)”. God sloot dit verbond met Avraham, die als leider en priester van zijn huis verantwoordelijk was voor het hele internationale gezelschap. En hoe ging Avraham met deze verantwoordelijkheid om?

Genesis 26 : 5

  1. Daarom dat Avraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten (תּורה Torah).

Al wat God onderwijst en gebiedt is Torah. En in de tijd van Avraham gold Gods Torah voor het hele huis van Avraham, waaronder Chaldeeërs, Egyptenaren en Damasceners. Wederom moeten we vaststellen dat de christelijke theologie ongelijk heeft: de Torah is niet alleen rechtsgeldig voor de Israëlieten, maar ook voor de vreemdelingen die zich aansluiten bij hen die de Heer dienen.

De Gemeente en de Torah ten tijde van de Exodus

We gaan zo’n 430 jaar verder in de tijd en komen aan het op punt waarbij het volk Israël uit de Egyptische slavernij werd geleid. Zoals vermeld, was Egypte in die tijd een supermacht en een groot rijk! Helaas was het ook een rijk van grote zonden en afgoderij. Vele afgoden werden er aanbeden, maar ook de Farao zelf werd als een god gezien en aanbeden. In de dagen van de uittocht had de Farao de hooghartige overtuiging dat hij meer was dan de God die de hemelen en aarde heeft geschapen:

Exodus 5 : 2

  1. Maar Farao zeide: Wie is de Here, naar wie ik zou moeten luisteren om Israël te laten gaan? Ik ken de Here niet, en ik zal Israël ook niet laten gaan.

Deze opmerking van de Farao was tekenend voor de staat waarin het rijk Egypte verkeerde. Het was een rijk van alle goden, behalve de Enige ware God. In deze maatschappij verkeerde de Israëlieten ongeveer 430 jaar in slavernij. Generatie na generatie werd geboren in een vreemd land, waarvan de maatschappij was geënt op het aanbidden van afgoden. De Israëlieten raakten met de generaties steeds meer hun identiteit kwijt. En zo ook hun kennis van Gods Torah, waar de voorvaderen Avraham, Yichzak en Yaakov (Israël) trouw aan waren! Het is ook niet voor niets dat God zich aan Moshe openbaarde door te spreken over de God van Avraham, Yichzak en Yaakov:

Exodus 3 : 6 – 9

  1. Hij zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God van Avraham, de God van Izak en de God van Yaakov. En Mosheh (betekend bevrijder)verborg zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zien. 7.En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord, vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. 8. Daarom ben Ik nedergekomen, dat Ik het verlosse uit de hand der Egyptenaren, en het opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk en honig, tot de plaats der Kanaänieten, en der Hethieten, en der Amorieten, en der Ferezieten, en der Hevieten, en der Jebusieten. ç.En nu, zie, het geschrei der kinderen Israëls is tot Mij gekomen; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken.

God maakte Zichzelf aan Mosheh kenbaar door te zeggen dat Hij de God van de voorvaderen Avraham, Yitzchaq (betekend hij lacht) en Yaakov is. God had gezien hoe de Israëlieten in onderdrukking en slavernij verkeerden. God koos Mosheh uit als leider van de Israëlieten en Hij zou hen bevrijden uit Egypte en laten terugkeren naar het land wat God aan Avraham, Yitzchaq en Yaakov had beloofd. Zo geschiedde het ook. Met groot machtsvertoon leidde God de Israëlieten uit Egypte. Maar als we het Woord nauwkeurig bestuderen doen we een belangrijke ontdekking:

Exodus 12 : 37 – 38

37.De Israëlieten braken uit Raamses op naar Sukkoth, ongeveer zeshonderd duizend man te voet, ongerekend de kinderen. 38.Ook trok een menigte van allerlei slag met hen mee; en kleinvee en runderen een zeer talrijke veestapel.

De Israëlieten trokken op van Raamses naar Sukkoth, maar ook trok een menigte van allerlei slag met hen (de Israëlieten) mee. Volgens deze verzen maakten dus niet alleen de Israëlieten de uittocht uit Egypte, maar ook een menigte van allerlei slag ging met het volk Israël mee! Vind u dat niet wonderbaarlijk? Er waren ook vreemdelingen die met Israël mee gingen! Dit is wat de menigte, bestaande uit Israëlieten en vreemdelingen, vervolgens deed:

Exodus 12 : 39

  1. En zij bakten van het deeg dat zij uit Egypte hadden meegenomen, ongezuurde koeken, want het was niet gezuurd, omdat zij uit Egypte waren verdreven en niet hadden kunnen wachten en ook geen teerkost voor zich hadden bereid.

Vervolgens stelt God het Feest der Ongezuurde Broden in:

Exodus 13 : 6 – 7

  1. Zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten en op de zevende dag zal er een feest voor de Here zijn.
  2. Ongezuurde broden zullen gedurende de zeven dagen gegeten worden; er mag zelfs niets gezuurds bij u gezien worden, ja, in uw gehele gebied mag er geen zuurdeeg worden gezien.

Is het niet wonderlijk? Samen met de Israëlieten hebben we hier een menigte vreemdelingen die gehoorzamen aan wat God zegt, zij vieren ook het Feest der Ongezuurde Broden. Dit feest behoort tot Gods Torah en het is een feest wat God zelf heeft verordent, zoals we ook in andere delen van de Torah kunnen lezen. En toch hebben we hier een groep vreemdelingen, zijnde niet-Israëlieten, in de woestijn die Gods Torah gehoorzamen en dit ‘Joodse’ feest houden! Bewust zet ik hier het woord ‘Joodse’ tussen aanhalingstekens, want het feest is niet door de Joden verzonnen en werd zoals uit de verzen blijkt ook door vreemdelingen gevierd! Echter, de christelijke theologie vond het nodig om het toch maar als Joods te bestempelen. Maar wat zegt God nog meer tegen deze gemengde menigte van Israëlieten en vreemdelingen?

Exodus 12 : 49

  1. Eenzelfde wet (תּורה Torah) zal gelden voor de geboren Israëliet en voor de vreemdeling, die in uw midden vertoeft.

Ook hier staat in de Hebreeuwse grondtekst letterlijk het woord Torah. En God zelf zegt dat deze zal gelden voor zowel de geboren Israëliet als de vreemdeling! Het is niet de Israëliet of ik die dit verzint, het is de Heer die zo spreekt!

Maar het wordt nog mooier! De Israëlieten, samen met de vreemdelingen die uit Egypte waren meegekomen, trokken door de woestijn en kwamen bij de berg Sinaï aan. De plek waar God een verbond zou gaan sluiten met deze menigte:

Exodus 19 : 4 – 8

  1. Gij hebt gezien, wat Ik de Egyptenaren heb aangedaan, en dat Ik u op arendsvleugelen gedragen en tot Mij gebracht heb.
  2. Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, dan zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij.
  3. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn en een heilig volk. Dit zijn de woorden die gij (Moshe) tot de Israëlieten spreken zult.
  4. Toen kwam Moshe en ontbood de oudsten van het volk en legde hun al deze woorden die de Here hem geboden had, voor.
  5. En het gehele volk antwoordde eenparig: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen. En Moshe bracht de woorden van het volk weder aan de Here over.

Realiseert u zich wat hier gebeurde? God sloot hier niet alleen een verbond met de Israëlieten, maar ook met de vreemdelingen die zich bij Gods uitgeroepenen hadden gevoegd toen zij uit Egypte trokken! En het hele volk, dus ook de vreemdelingen die er bij waren, antwoordde eenparig: Alles was de Here gesproken heeft zullen wij doen! Het verbond was dus ook tussen niet-Israëlieten en God!

Of je nou Israëliet bent of iemand uit de volken, God maakt geen verschil tussen hen die Hem waarlijk willen dienen. In de Torah zien we dit vele malen bevestigd. De christelijke theologie man dan wel stellen dat de Torah alleen voor de Israëliet is, maar God spreekt zo:

Leviticus 24 : 22

Enerlei recht zult gij hebben; de vreemdeling zij gelijk de geboren Israëliet, want Ik ben de Here, uw God.

Numeri 15 : 15   

wat de gemeente betreft, eenzelfde inzetting zal gelden zowel voor u als voor de vreemdeling die bij u vertoeft; een altoosdurende inzetting zal het zijn voor uw geslachten: gij en de vreemdeling zullen voor de Here gelijk zijn.

Numeri 15 : 16   

Eenzelfde wet (תּורה Torah) en eenzelfde voorschrift zal gelden zowel voor u als voor de vreemdeling die bij u vertoeft.

Numeri 15 : 29   

Eenzelfde wet (תּורה Torah) zal voor u gelden, voor de onder de Israëlieten geborene en voor de vreemdeling die in uw midden vertoeft, ten aanzien van hem, die iets doet door een onopzettelijke zonde.

De Gemeente en de Torah in de toekomst

Het is wonderlijk hoe God door zijn profeten heeft geopenbaard wat de rol van de Torah zal zijn in de toekomst. Als we de profeten bestuderen komen we tot dezelfde conclusie als in de vorige paragraven: Voor hen die Hem waarlijk willen dienen maakt God geen onderscheid. De Torah zal zowel voor de Israëliet als voor de vreemdeling gelden!

Jesaja 2 : 2 – 3

  1. En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen.
  2. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Ya’akovs, opdat Hij ons leren aangaande Zijn wegen en opdat wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet (תורהTorah) uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem.

De volkeren die naar Sion trekken om daar de Torah van God te horen? Kunt u het zich voorstellen? Toch is dit wat God, door de mond van de profeet Jesaja, zegt over onze toekomst! Volkeren zullen straks van verre naar Jeruzalem komen om daar in Zijn Torah te worden onderwezen. Dat niet alleen! Vreemdelingen zullen zich bij Gods gemeente hebben gevoegd en zullen de Shabbat houden!

Jesaja 56 : 1 – 7

1 Zo zegt de Here: Onderhoudt het recht en doet gerechtigheid, want mijn heil staat gereed om te komen en mijn gerechtigheid om zich te openbaren.

Welzalig de sterveling die dit doet, en het mensenkind dat daaraan vasthoudt; die acht geeft op de Shabbat, zodat hij hem niet ontheiligt, en acht geeft op zijn hand, zodat zij niets kwaads doet.

3 Laat dan de vreemdeling die zich bij de Here aansloot, niet zeggen: De Here zal mij zeker afzonderen van zijn volk; en laat de ontmande niet zeggen: Zie, ik ben een dorre boom.

4 Want zo zegt de Here van de ontmanden, die mijn Shabbatten onderhouden en verkiezen wat Mij behaagt en vasthouden aan mijn verbond:

5 Ik geef hun in mijn huis en binnen mijn muren een gedenkteken en een naam, beter dan zonen en dochters; Ik geef hun een eeuwige naam, die niet uitgeroeid zal worden.

6 En de vreemdelingen die zich bij de Here aansloten om Hem te dienen, en om de naam des Heren lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn, allen die de Shabbat onderhouden, zodat zij hem niet ontheiligen, en die vasthouden aan mijn verbond:

7 hen zal Ik brengen naar mijn heilige berg en Ik zal hun vreugde bereiden in mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op mijn altaar, want mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken.

Vreemdelingen die zich bij de Heer aansluiten, vasthouden aan zijn verbond en de Shabbat houden? Dit is wel de wereld op zijn kop voor de christelijke theoloog! Toch spreekt de Heer zo! Ik ben benieuwd wat de christelijke theoloog straks zal zeggen als hij naar Sion trekt en daar tussen mensen staat die de Shabbat houden!

Jesaja 66 : 18 – 19, 22 – 23

18      Want Ik ken hun werken en hun gedachten; de tijd komt om alle volken en talen te vergaderen; zij zullen komen en mijn heerlijkheid zien.
19      Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken; naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch mijn heerlijkheid hebben gezien; opdat zij mijn heerlijkheid onder de volken verkondigen.

22     Want zoals de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor mijn aangezicht zullen blijven bestaan, luidt het woord des Heren, zo zal uw nageslacht en uw naam blijven bestaan.
23     En het zal geschieden van nieuwe maan tot nieuwe maan en van Shabbat tot Shabbat, dat al wat leeft zal komen om zich voor mijn aangezicht neer te buigen, zegt de Here.

De Heer zal straks alle volkeren en talen vergaderen voor Zijn aangezicht.

Op welke momenten gebeurt dat? Van zondag tot zondag? Nee dat profeteert Jesaja niet! Er staat echt dat straks van Shabbat tot Shabbat al het levende, dus ook de vreemdeling en niet alleen de Israëliet, zich zal komen neerbuigen voor de Heer!

De woorden van de profeten komen van de Ene en dezelfde God! En blijkbaar acht God het belangrijk dat de hoorder van de woorden van de profeten beseft dat in de toekomst het centrum van geloof in Yerushalayim (Jeruzalem) zal liggen. Met exact dezelfde woorden als die van Jesaja profeteert Micha (betekend wie is Jehova gelijk) ook dat de volkeren naar Sion zullen trekken om daar de Torah van God te horen:

Micha 4 : 1 – 2

  1. En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. 2. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen en vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Ya’akovs, opdat Hij ons leren aangaande Zijn wegen en opdat wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet (תורהTorah) uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem.

De profeet Zechariah (betekend YHWH onthoud) bevestigt het voorgaande:

Zechariah 8 : 20 – 23

20 Alzo zegt de HEERE der heerscharen: Nog zal het geschieden, dat de volken, en de inwoners van vele steden komen zullen;21 En de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig heengaan, om te smeken het aangezicht des HEEREN, en om den HEERE der heerscharen te zoeken; ik zal ook heengaan. 22 Alzo zullen vele volken, en machtige heidenen komen, om den HEERE der heerscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des HEEREN te smeken. 23 Alzo zegt de HEERE der heerscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een יהוּדי Yehudi (Jood), zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is.

Is het niet een wonder? Vele volkeren, waaronder machtige heidenen, zullen naar Jeruzalem komen om zich smekend te begeven voor het aangezicht van God!

En door de mond van de profeet Zecharia zegt God dat het in die dagen zo zal zijn dat 10 goyim (heidenen) de slip van een Yehudi (Jood) zullen vastgrijpen met de vraag of zij mee mogen, want God is met hen. Door de profeten heen zien we het beeld bevestigd dat de vreemdeling aansluiting zoekt bij Israël, naar Sion trekt om daar te horen hoe de Torah van God luidt.

Zecharia profeteert ook over een tijd, waar wij denk ik relatief gezien bijna inzitten, waarbij de heidenen Israël en Jeruzalem in het speciaal zullen belegeren. Maar God vecht voor Israël. Na afloop van deze oorlog gebeurt er het volgende:

Zechariah 14 : 16 – 19

16 En het zal geschieden, dat al de overgeblevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, den HEERE der heerscharen, en om te vieren het feest der loofhutten. 17 En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde niet zal optrekken naar Jeruzalem, om den Koning, den HEERE der heerscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen wezen. 18 En indien het geslacht der Egyptenaren, over dewelke de. regen niet is, niet zal optrekken noch komen, zo zal die plaag over hen zijn, met dewelke de HEERE die heidenen plagen zal, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten.

Het loofhuttenfeest is feest wat God in zijn Torah heeft verordent. Van ditzelfde feest profeteert Zacharia dat de heidenen naar Jeruzalem zullen komen om het feest te houden en de Heer te aanbidden. Als de heidenen, of vreemdelingen, dit niet doen, dan zal God hen treffen met een plaag. De christelijke theologie meent dat de feesten, die God in Zijn Torah heeft gegeven, hebben afgedaan en niet rechtsgeldig zijn voor de gelovigen uit de volkeren. Maar met wat voor theologische knutselwerken kan de theoloog op de proppen komen om de bovengenoemde passage uit Zacharia zo te verdraaien dat een heiden geen Loofhuttenfeest zal vieren?

Alsof de eerdergenoemde profetieën nog niet duidelijk genoeg waren, maakt Ezechiël het helemaal af! Ezechiël profeteert hoe het groot-Israël, het land wat aan Avraham en nageslacht is beloofd, zal worden verdeeld. In het betreffende hoofdstuk worden de grenzen aangegeven van het gehele land, welke veel groter is dan de huidige staat Israël. Ezechiël profeteert vervolgens:

Ezechiel (betekend sterkte van God) 47 : 21 – 23

21 Dit land nu zult gij onder u verdelen naar de stammen Israëls;

22 gij zult het tot een erfdeel verloten onder u en onder de vreemdelingen die onder u vertoeven en die onder u kinderen verwekt hebben; dezen zult gij als onder de Israëlieten geboren beschouwen; zij zullen met u een erfdeel bij loting toegewezen krijgen onder de stammen Israëls; 23 in de stam waarbij de vreemdeling vertoeft, daar zult gij hem zijn erfdeel geven, luidt het woord van de Here.

 Land dat als erfdeel ook aan de vreemdeling wordt verloot? De vreemdeling die als de geboren Israëliet moet worden beschouwd? Vreemdelingen die samen met de Israëlieten hun erfdeel krijgen onder de stammen Israëls? Nou ja, zo raar is het eigenlijk niet! Tenslotte bestond Avraham’s huis ook uit vreemdelingen. Tenslotte trok er ook een menigte vreemdelingen mee toen de Israëlieten Egypte verlieten. Tenslotte stonden er ook vreemdelingen bij de berg Sinaï, toen het verbond werd gesloten. Tenslotte bevestigen de andere profeten ook dat de vreemdeling of de heiden naar Sion zal komen om de Torah te horen en om o.a. het Loofhuttenfeest te houden. Het feit dat de vreemdeling als erfdeel land gaat krijgen onder de stammen Israëls, komt niet als een verrassing als we al het voorgaande in beschouwing nemen. Ja, de vreemdeling, met een erfdeel wat hem toebehoort, wordt een burger van Israël! Wie heeft dat nog meer gezegd? De apostel Sha’ul!

Aan de Messiaanse Efeziërs Sha’ul:

Efeziërs 2 : 12, 13, 19

12 dat gij (de Efeziërs) te dien tijde zonder de Messias waart, uitgesloten van het πολιτεία politeia (burgerschap) Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld. 13 Maar thans in de Messias Yeshua zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van de Messias.

19 Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar mede-burgers der heiligen en huisgenoten Gods,

In het verlengde van wat we voorheen in de Tenach (‘OT’) hebben gezien, openbaart Sha’ul hier iets bijzonders! Sha’ul brengt dit in de vorm van tegenstellingen.

Eerst waren de Efeziërs: 

–         Veraf
–         Zonder de Messias
–         Uitgesloten van het πολιτεία politeia (=burgerschap) van Israël.
–         Vreemd aan de verbonden der belofte

Maar zijn de Efeziërs:

–        In de Messias
–        Door het bloed van de Messia dichtbij gekomen
–        Geen vreemdelingen meer maar
–        mede-burgers der heiligen en huisgenoten Gods.

Zie je hoe de positie van de Efeziërs is veranderd nadat zij in Yeshua HaMashiach (Yeshua de Messias) zijn gaan geloven? Waar zij eerst uigesloten waren van het burgerschap van Israël, zijn zij nu mede-burgers! En hoe  moet je de term “burgerschap” dan zien?

Burgerschap is vertaald van het volgende woord uit de Griekse grondtekst: πολιτεία politeia. Politeia komt maar op 1 andere plek in de Bijbel voor:

Handelingen 22 : 27 – 28

27 En de overste kwam toe, en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij (Sha’ul) een Romein? En hij zeide: Ja. 28 En de overste antwoordde: Ik heb dit πολιτεία politeia (burgerschap) voor een grote som gelds verkregen. En Sha’ul zeide: Maar ik ben ook een burger geboren.

In deze passage is Sha’ul in gesprek met een Romeinse officier. Hij vraagt of Sha’ul een Romeins staatsburger is, waarop Sha’ul bevestigend antwoordt. De Romeinse officier merkt vervolgens op dat hij het burgerschap (πολιτεία politeia) voor veel geld heeft moeten kopen. Sha’ul en de Romeinse officier hebben het hier over het letterlijke burgerschap van het Romeinse rijk. Het woord politeia houdt dus een letterlijk burgerschap in. Sha’ul zegt dus in Efeziërs 2 dat de gelovige, voordat hij de Messias aannam als zijn Redder (Yeshua), was uitgesloten van het burgerschap van Israël, maar nu zijn we mede-burgers. Hieruit blijkt maar weer duidelijk dat de Israëliet zich niet bij de kerk moet aansluiten, maar dat de vreemdeling zich bij de Israëliet dient aan te sluiten, zoals dat van Avraham tot Yeshua (Yeshua) al was gebeurd.

We verkrijgen door deMessias dus het πολιτεία politeia (=burgerschap) van Israël. Ook al ben je Nederlander, Chinees of Amerikaan, door de Messias wordt je ook mede-burger Israëls. Laten we nu nog eens naar die eerdergenoemde profetie van Yechezqel  kijken:

Yechezqel 47 : 21 – 23

21 Dit land nu zult gij onder u verdelen naar de stammen Israëls; 22 gij zult het tot een erfdeel verloten onder u en onder de vreemdelingen die onder u vertoeven en die onder u kinderen verwekt hebben; dezen zult gij als onder de Israëlieten geboren beschouwen; zij zullen met u een erfdeel bij loting toegewezen krijgen onder de stammen Israëls; 23 in de stam waarbij de vreemdeling vertoeft, daar zult gij hem zijn erfdeel geven, luidt het woord van de Here.

Zie je hoe Sha’ul de profeten bevestigt? Mooi hè! Deze passage van Yechezqel spreekt er ook over dat de vreemdelingen een erfdeel hebben. Maar hoe komen wij aan ons erfdeel? Hoe hebben wij recht gekregen op een stuk land in het groot-Israël, het land van waaruit God zal gaan regeren? Hoe zijn we mede-burgers geworden? Sha’ul legt dat zelf uit:

Efeziërs 3 : 4 – 6

4 Daarnaar kunt gij bij het lezen u een begrip vormen van mijn (Sha’ul’) inzicht in het geheimenis van de Messias, 5 dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, zijn apostelen en profeten: 6 dit geheimenis, dat de heidenen mede-erfgenamen zijn, medeleden en medegenoten van de belofte in de Messias Yeshua door het evangelie,

In Efeziërs 2 had Sha’ul het over een tegenstelling. Toen we nog zonder de Messias waren, waren we ook vreemd aan de verbonden der belofte, maar nu we in de Messias zijn, zijn we dus het tegenovergestelde: mede-erfgenamen, mede-leden en mede-genoten van de belofte in de Messias Yeshua.

Er staat duidelijk dat we mede-erfgenamen zijn, dus er zijn ook oorspronkelijke erfgenamen! En aan wie heeft God alles beloofd? Aan wie is de Messias beloofd? Aan de Israëlieten! Aan Avraham, Yichzak, Yaakov en nageslacht is de Messias beloofd, en deze belofte omvat ook de redding voor de heidenen! God heeft nooit beloften gedaan aan de heidenen of met hen verbonden gesloten. Wat God doet, doet Hij met Israël! En de gelovigen die de Heer willen dienen mogen in deze beloftes meedelen! Zo zijn we mede-erfgenamen van het heil geworden, en nog vele dingen meer, waaronder het land Israël. We zijn mede-burgers geworden! We mogen ook bij hen horen die door God uit de wereld worden geleid en gered:

Romeinen 1 : 16

16 Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (heiden).

Zoals we hebben gezien, krijgen wij vreemdelingen door de Messias dus deel aan dat wat aan Israël is beloofd. Het evangelie is eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek. We mogen ons aansluiten bij het volk van God! We krijgen als erfdeel zelfs ook land in het groot-Israël, zoals God dat aan Avraham had beloofd. Hoewel we uit de volkeren zijn, worden we dus ook ingelijfd bij Israël! Dat kan ook niet anders, want door welke poort van het Nieuwe Jeruzalem zou de heiden naar binnen kunnen gaan?

Openbaring 21 : 12

12 En zij (het Nieuwe Jeruzalem) had een grote en hoge muur en zij had twaalf poorten en op de poorten twaalf engelen, en namen op de poorten geschreven, welke zijn die van de twaalf stammen der kinderen Israels.

Er staat echt geen “Amerikanen” of “Europeanen” boven één van de poorten van het Nieuwe Jeruzalem! Hoe moeten zij dan naar binnen? Nee, de namen van de stammen Israëls staan er op! En van Avraham tot aan Sha’ul zien we dat het Woord getuigt dat zij die de Heer willen dienen, ook al ben je vreemdeling, worden ingelijfd bij Gods volk Israël!

En dit is ook precies wat Sha’ul onderwijst in zijn beeld van de Edele Olijf:

Romeinen 11 : 1, 11 – 26

1 Ik vraag dan: God heeft zijn volk toch niet verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Avraham, van de stam Benjamin (betekend zoon van het zuiden).

11 Ik vraag dan: zij (de Israëlieten) zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun val is het heil tot de heidenen gekomen, om hen tot naijver op te wekken. 12 Betekent nu hun val rijkdom voor de wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid! 13 Ik spreek tot u, heidenen. Juist omdat ik apostel der heidenen ben, acht ik dit de heerlijkheid van mijn bediening, 14 dat ik zo mogelijk de naijver van mijn vlees en bloed mocht opwekken, en enigen uit hen behouden. 15 Want, indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming anders wezen dan leven uit de doden? 16 Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken. 17 Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen, 18 beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u. 19 Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden. 20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! 21 Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen. 22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden. 23 Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten. 24 Want indien gij uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen (de Israëlieten), naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden. 25 Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, 26 en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Yaakov afwenden.

Sha’ul gebruikt hier een heerlijk stuk beeldspraak om meerdere zaken uit te leggen. In de Romeinenbrief heeft Sha’ul het over het feit dat een deel van Israël de Messias heeft verworpen. In dit beeld van de Edele Olijf legt Sha’ul uit dat God deze ongelovige Israëlieten (takken) van de Edele Olijf heeft afgebroken, en wij vreemde (heidense) takken zijn tegen onze natuur in geënt op de Edele Olijf!

Sha’ul vertelt dat de ongelovige Israëliet is ‘afgebroken’ van dat waar hij van nature bij hoort. Maar wat is dat dan? Waar hoort een Israëliet bij? Bij Israël! En van Avraham tot aan Yeshua is Israël de gemeente (Gods volk) die Hij had bevrijd en uit het wereldse (Ur der Chaldeeën en Egypte) had geleid. Maar Sha’ul vertelt ons dat God de ongelovige Israëlieten van de boom had afgebroken waar zij van nature bijhoren. In Efeziërs 2 vertelde Sha’ul dat we mede-burgers en mede-erfgenamen worden en hier vertelt hij ons dat we tegen onze natuur in worden geënt op de Edele Olijf, de boom (gemeenschap) waarvan de Israëlieten de natuurlijke (eerste) takken zijn! Zo zien we in dit beeld ook weer de samenstelling dat Gods Gemeente van uitgeroepenen is opgebouwd uit Israëlieten en vreemdelingen! En beiden krijgen ze deel aan dezelfde rijke sappen uit dezelfde wortel! Dus, vraag ik dan aan de theoloog, hoe kan de ene tak dan drinken uit de Torah-sappen en de andere tak deze sappen juist verwerpen? Sterft die tak dan niet langzaam af?

Hoewel er voor een tijd verharding kwam over (een groot deel van) de Israëlieten, zullen zij zich in de toekomst bekeren en God zal hen dat opnieuw enten op de Edele Olijf, waarvan de Israëliet de natuurlijke tak is. Wat Sha’ul betreft is één ding duidelijk: Heeft God dan Zijn volk verstoten? Volstrek niet! Israël, en de vreemdelingen die zich erbij aansluiten, blijven Gods volk! Dat de Israëlieten zich tot de doorboorde Yeshua zullen bekeren staat vast. Zechariya profeteert:

Zechariya 12 : 10 – 12

10 Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen hem aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene. 11 Te dien dage zal in Jeruzalem de rouwklacht groot zijn, zoals de rouwklacht van Hadadrimmon in het dal van Megiddo; 12 het land zal een rouwklacht aanheffen, alle geslachten afzonderlijk; het geslacht van het huis van David (betekend geliefd) afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk, het geslacht van het huis van Natan afzonderlijk en hun vrouwen afzonderlijk,

De Israëlieten zullen straks de doorstroken Yeshua zien en zich dan realiseren dat zij de Messias hadden laten kruisigen door de Romeinen. Maar zij zullen spijt hebben van deze daad en in nationale rouw gaan! Ongetwijfeld heeft Sha’ul het over deze tijd dat God de natuurlijke takken van de Edele Olijf opnieuw zal enten. Zo zien we maar dat de vervangingstheologie een grote leugen is!

De zogenaamde kerk heeft nooit de plaats van Israël ingenomen. Sterker nog, het begrip kerk komt niet eens in de Bijbel voor. Yeshua zei dat Hij Zijn Gemeente kwam bouwen op het getuigenis van Cephas-Petrus(betekend rots)

Mattheüs 16 : 15 – 18

15 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? 16 Simon Cephas antwoordde en zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God! 17 Yeshua antwoordde en zeide: Zalig zijt gij, Simon Barjona (betekend hij heeft gehoord), want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. 18 En Ik zeg u, dat gij Cephas zijt, en op deze petra zal Ik mijn ἐκκλησία ekklesia (gemeente) bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.

Yeshua is de Messias, de Zoon van de levende God! Dit getuigenis is het fundament waarop de Messias Zijn ekklesia (Gemeente) heeft gebouwd! Het feit dat de christenheid het woord “gemeente” heeft gekaapt om het vervolgens te maken tot een kerk waartoe Joden zich zouden moeten bekeren, kan de waarheid niet verhullen! De Gemeente van God begon al met Avraham. En wellicht nog wel eerder!

In vers 18 staat het Griekse woord ekklesia (=gemeente). In de Septuagint (Griekse vertaling van de Tenach = min of meer het OT) vinden we dit woord weer terug voor Gods Gemeente, die toen ook al uit Israëlieten aangesloten vreemdelingen bestond. In de originele Hebreeuwse grondtekst staat een ander woord, maar het betekent hetzelfde. Het Griekse woord ἐκκλησία ekklesia is de Griekse tegenhanger voor het Hebreeuwse woord קהל qahal. Beiden betekenen hetzelfde: gemeente, vergadering van (uit)geroepenen.

Kortom: ekklesia = qahal! God zei niet dat Hij een nieuwe Gemeente ging stichten, maar simpelweg alleen dat Hij Zijn ekklesia zou bouwen op het getuigenis dat Yeshua Mashiach (Messias) is! Wat weer precies in lijn ligt met wat Sha’ul en de profeten zeggen: God heeft Zijn volk nooit verworpen! Het instituut “De Kerk” is niet door God gemaakt, maar door antisemitische afgodische kerkvaders die Israël wilden vervangen.

De Gemeente (ekklesia / qahal) van God was ten tijde van Yeshua dus niet iets nieuws. Het woord qahal (gemeente) komen we vele malen tegen in de Tenach (‘OT’). Hier volgen een paar voorbeelden:

Exodus 12 : 6    

En gij zult het bewaren tot de veertiende dag van deze maand; dan zal de gehele קהל qahal van Israël het slachten in de avondschemering.

Leviticus 4 : 14  

dan zal de קהל qahal, wanneer de zonde die zij begaan heeft, haar bekend geworden is, een jonge stier ten zondoffer brengen en zij zal die leiden voor de tent der samenkomst.

Leviticus 16 : 17

Geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, wanneer hij daar binnengaat om in het heiligdom verzoening te doen, totdat hij naar buiten komt en verzoening gedaan heeft voor zichzelf, voor zijn huis en voor de gehele קהל qahal Israëls.

Numeri 10 : 7    

bij het samenroepen van de קהל qahal zult gij alleen een stoot geven, maar geen signaal blazen.

Numeri 15 : 15   

wat de קהל qahal betreft, eenzelfde inzetting zal gelden zowel voor u als voor de vreemdeling die bij u vertoeft; een altoosdurende inzetting zal het zijn voor uw geslachten: gij en de vreemdeling zullen voor de Here gelijk zijn.

Dit zijn maar een paar voorbeelden van de vele malen dat het woord qahal in de Tenach (‘OT’) voorkomt. Maar één ding is duidelijk: De Israëlieten en de aangesloten vreemdelingen die van de slavernij van Egypte waren bevrijd door God, werden door God zelf קהל qahal (=gemeente) genoemd. God had dus al een Gemeente! Waarom zou Hij dan een nieuwe Gemeente creëren? Dat heeft Hij ook niet gedaan! Yeshua kwam niet een nieuwe Gemeente stichten, Hij die het fundament van de Gemeente is kwam als de belofte waarop de Torah en de Profeten al wezen!

De mensen die God uit het wereldse had geleid en tot Zijn volk had gemaakt, moesten met de komst van Yeshua in de Messias gaan geloven. Tenslotte is dat ook het doel van de Torah en de profeten. Zij wijzen op de Messias Yeshua . In die context dienen we de opmerking van Yeshua te zien. De Gemeente moest worden gebouwd op het getuigenis dat Yeshua Mashiach is. En al vanaf Adam (betekend aarde) en Chawwah – Eva (betekend om te ademen) anticipeerde Gods volk op de komst van de Messias. Tenslotte zou uit hun nageslacht Iemand komen die de kop van de slang (satan) zou vermorzelen. Ook Avraham stelde zijn hoop en vertrouwen op het ene Zaad, de Messias, die komen zou om het heil te brengen:

Genesis 26 : 4

4.En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw (Avraham’s) zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,

Sha’ul zegt het volgende over “en in uw zaad zullen gezegend worden alle volkeren der aarde”:

Genesis 3 : 8, 16

8 En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Avraham het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend worden.

16 Nu zo zijn de beloftenissen tot Avraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van een: En uw zade; hetwelk is de Messias.

In Genesis 26 vers 4 lezen we dat God belooft aan Avraham dat door zijn Zaad alle volkeren van de aarde gezegend zullen worden. Sha’ul legt in zijn brief aan de Galaten uit dat het evangelie al aan Avraham was verkondigd en dat Avraham’s “zaad” de Messias is, die in Avraham’s tijd nog moest komen. Zo blijkt dus dat ook Avraham, die door God rechtvaardig werd genoemd, ook zijn vertrouwen stelde op de komende Messias. Net zoals alle mannen Gods, zoals Moshe , David en de profeten dit deden! Het was dus al duidelijk dat Gods קהל qahal / ἐκκλησία ekklesia moest worden gebouwd op het getuigenis dat Yeshua Mashiach is, het ene Zaad wat aan Avraham was beloofd.

Ook al had een deel van de Israëlieten de Messias verworpen, honderdduizenden Israëlieten en aangesloten vreemdelingen hadden Yeshua wel aangenomen! Zodoende werd de קהל qahal die eerst (op familie-niveau) uit Ur der Chaldeeën werd geroepen, daarna (op volks-niveau) uit Egypte werd geroepen, en uiteindelijk door Yeshua (op wereldwijd niveau) uit de wereld geroepen en gered.

De qahal (gemeente) van het zogenaamde ‘Oude Testament’ ontwikkelde zich gewoon door en na de hemelvaart van Yeshua werd de qahal geleid door mannen als Ceiphas(Petrus) en Sha’ul. En de Messiaanse gelovigen beleden dat de Ene, waar de Torah en de Profeten al op wezen, de Messias is: Yeshua! Op Hem rust de Gemeente!

En dagelijks werden er nieuwe gelovigen aan de qahal / ekklesia toegevoegd!

De zogenaamde “Kerk” is een instituut dat door mensen is verzonnen. En de geschiedschrijving leert dat antisemitische kerkvaders hiervoor verantwoordelijk waren. Zoals we tot nu hebben kunnen zien bestaan er geen 2 aparte groepen. Dit is een kunstmatige divisie die uit de mens is. Laten we naar een aantal teksten kijken.

Efeziërs 5 : 23 – 25, 31 – 32

23 Want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals de Messias het hoofd is zijner ἐκκλησία ekklesia (gemeente); Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt.

24 Welnu, gelijk de ἐκκλησία ekklesia (gemeente) onderdanig is aan de Messias, zo ook de vrouw aan haar man, in alles. 25 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals de Messias zijn ἐκκλησία ekklesia (gemeente) heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft,

31 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn. 32 Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op de Messias en op de ἐκκλησία ekklesia (gemeente).

 

In deze verzen zien we voor de Gemeente weer het woord ekklesia, wat de Griekse variant is van het Hebreeuwse woord qahal. In hoofdstuk 5 van de brief aan de Efeziërs legt Sha’ul uit dat de relatie tussen man en vrouw een beeld is van de relatie tussen Yeshua en Zijn Gemeente. De ekklesia / qahal wordt omschreven als de vrouw van de Messias! In het zogenaamde ‘Nieuwe Testament’ komen we nog meer van dergelijke passages tegen:

2 Corinthiërs 11 : 2

2 Want met een ijver Gods waak ik over u, want ik heb u verbonden aan een man, om u als een reine maagd voor de Messias te stellen.

Openbaring 19 : 7 – 9

7 Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; 8 en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen. 9 En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God.

Openbaring 21 : 9

9 En er kwam een van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.

Openbaring 22 : 17

17     En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet.

U denkt nu wellicht: “Zie je nou, De Kerk is de vrouw en bruid van Yeshua!” Als de Kerk Gods vrouw / bruid zou zijn, dan zou God er meerdere vrouwen en bruiden op nahouden! En dat is natuurlijke een lasterlijke gedachte! Wie beweert dat de Kerk Gods vrouw en bruid is moet zich wel in hele moeilijke theologische bochten wringen om de volgende teksten recht te breien:

Yechezkel 16 : 1 – 3, 8

1 Het woord des Heren kwam tot mij: 2 Mensenkind, doe Jeruzalem haar gruwelen kennen 3 en zeg: zo spreekt de Here Here tot Jeruzalem: …

8 Toen kwam Ik voorbij u en zag u, en zie, de tijd der liefde was voor u gekomen; Ik spreidde de slip van mijn kleed over u en bedekte uw naaktheid, Ik ging onder ede een verbond met u aan, luidt het woord van de Here; zo werd gij de mijne.

Verbond? Zo werd gij de mijne? Dat klinkt alsof God een vrouw heeft genomen!

Yechezkel 16 : 28 – 32

28 Bovendien hebt gij ontucht gepleegd met de Assyriërs, omdat gij niet te bevredigen waart; ja, gij hebt ontucht met hen gepleegd en toch zijt gij niet bevredigd geworden. 29 Eveneens hebt gij veel ontucht gepleegd met het handelsland Chaldea, maar ook daardoor werd gij niet bevredigd. 30 Hoe werd gij door hartstocht verteerd, luidt het woord van de Here Here, dat gij dit alles gedaan hebt, het werk van een brutale hoer, 31 dat gij uw verhoging gebouwd hebt op elk kruispunt en uw verhevenheid gemaakt op elk plein. Toch hebt gij u zelfs niet als een hoer gedragen, omdat gij het loon van een hoer versmaaddet.

32 Zo’n overspelige vrouw, die vreemden aanhaalt, terwijl zij gehuwd is!

God had zich dus echt een vrouw genomen! En met haar had Hij een verbond gemaakt! Maar wie is deze vrouw? God had met de 12 stammen van Israël en de aangesloten vreemdelingen, die Hij Zijn qahal / ekklesia noemt, een verbond gesloten bij Sinaï, opdat zij Zijn volk zouden zijn! Maar de Israëlieten en vreemdelingen hadden door de tijd heen zonde en afgoderij gepleegd. God liet de profeet Yechezkel zeggen dat de Israëlieten, door vreemde goden te aanbidden, hoereerden!

De profeet Jeremia bevestigt dat Gods vrouw echtbreuk pleegde:

Jeremia 3 : 8 (betekend verheven door Jehova)

8 Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israël, ter oorzake van haar echtbreuk

Echtbreuk? Israël kon alleen echtbreuk plegen als ze getrouwd was! Als ze Iemands vrouw is! Je hebt dan theologen die beweren dat God Zijn volk had verstoten, omdat Israël echtbreuk had gepleegd! God en Zijn vrouw Israël zouden door een echtscheiding zijn gegaan. Maar is dat wel zo? Wat zei Sha’ul ook al weer? Heeft God dan mijn volk verstoten, volstrekt niet! Hoewel de Israëlieten en aaneengesloten vreemdelingen ontrouw zijn geweest, heeft God hen niet verstoten. Zoals ook blijkt uit de volgende verzen van de profeet Hosea:

Hosea 2 : 19 – 23 (betekend redding)

19 Ik (God) zal u (Israël) Mij tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; 20 Ik zal u Mij tot bruid werven door trouw; en gij zult de Here kennen. 21 Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren, 22 en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreel verhoren. 23 Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-ruchama, en tot Lo-ammi zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!

God die de Israëlieten weer tot bruid zal werven? En voor hoe lang? Voor eeuwig!

God sloot met Zijn qahal / ekklesia op Sinaï een altoosdurend verbond, en Zijn qahal / ekklesia wordt door de profeten Zijn vrouw en bruid genoemd! Hoe kan iemand nog volhouden dat de zogenaamde Kerk de vrouw en bruid van God is?

Die stelling kan je alleen volhouden als God er meerdere vrouwen op zou nahouden, maar dat is uiteraard onzin!

Conclusie

Gods volk, Zijn קהל qahal / ἐκκλησία ekklesia, bestaat ten alle tijde, van Avraham tot aan Gods Koninkrijk, uit zowel geboren Israëlieten als vreemdelingen die God willen dienen.

En telkens zien we weer door alle tijden heen dat de Torah voor zowel de geboren Israëliet als voor de vreemdeling rechtsgeldig en van toepassing is !

Gods volk, Zijn Gemeente, Zijn קהל qahal / ἐκκλησία ekklesia :

  1. Ontwikkelde zich vanuit Avraham en werd (op familieniveau) uit Ur der Chaldeeën geroepen. En vele vreemdelingen sloten zich bij het huis van Avraham aan.
  2. Groeide verder voort uit de 12 stammen van Israël en werd vervolgens (op volksniveau) uit Egypte geroepen en bevrijd. Vreemdelingen van allerlei slag trokken met de Israëlieten mee en allen gingen ook akkoord toen God met zowel de Israëliet als de vreemdeling het verbond sloot op Sinaï. En God zei dat eenzelfde Torah geldt voor de geboren Israëliet als voor de vreemdeling die zich bij de Israëlieten, bij de qahal / ekklesia, aansluit.
  3. Werd vervolgens op het fundament gebouwd, waarop de Torah en de Profeten sinds het begin al op wezen: Het getuigenis en geloof dat Yeshua de Messias is die de mens redt! Door Yeshua werd Gods qahal / ekklesia (op wereldwijd niveau) geroepen uit de zondige wereld, waar satan god van is. En wederom sloten velen zich aan bij Gods volk en zowel de geboren Israëliet alsook de vreemdeling wandelden met vreugde naar Gods Torah.

Tevens bevestigt Sha’ul ons dat wij heidenen / vreemdelingen als wilde loten zijn geënt op de Edele Olijf. God had een x aantal natuurlijk takken (Israëlieten) van de Edele Olijf afgebroken, maar later zullen ook de ‘afgebroken’ ongelovigen gaan geloven in de Messias. Eén ding is duidelijk, dat de Israëliet zich niet moet aansluiten bij de zogenaamde Kerk, maar dat de gelovige vreemdeling dient te worden geënt op de Edele Olijf, de qahal / ekklesia / de Gemeente van God!

Let wel: De heidenen / vreemdelingen zijn niet Israël geworden maar hebben wel de rechten en plichten van God gekregen. Ze zijn en blijven het Lichaam van Yeshua en daarmee deel van de Bruidegom.

Dit beeld zien we ook door vele profetieën bevestigd. Dat de vreemdelingen zich aansluiten bij de Israëlieten, naar Sion trekken om de Torah te horen, de feesten van God vieren, de Shabbat en nieuwe manen houden, en als erfdeel land krijgen toegewezen onder de stammen Israëls. Zodat zowel de geboren Israëliet als de vreemdeling die zich bij Gods volk heeft aangesloten gezamenlijk optrekken om door de 12 poorten van het Nieuwe Jeruzalem te gaan. De poorten waarboven de namen van de 12 stammen Israëls staan.

 

Bron: bewerkt vanuit messiaans het levend water